Zwerfdagboek

Een vierluik

Han Leeferink en Puck Willaarts

In Living off landscape: or, the unthought-of in reason schrijft de Franse filosoof François Jullien dat je landschap niet kunt verbeelden door het te beschrijven of na te schilderen; landschap wordt pas zichtbaar en voelbaar wanneer de dichter of kunstenaar erin slaagt om dat wat landschap tot landschap maakt op te roepen. En dat wat landschap tot landschap maakt heeft zijns inziens betrekking op de beweging tussen ‘berg’ en ‘water’ (hoog-laag; stabiel-fluïde; ondoorzichtig-transparant).

In Zwerfdagboek onderzoeken Han Leeferink en Puck Willaarts wat dit taoïstische uitgangspunt betekent voor het oproepen van landschap in teksten en beelden. In het project, dat zich afspeelt in een klein natuurgebied ten zuiden van ’s-Hertogenbosch, verbeelden ze hun ervaringen van landschap in proza, poëzie, tekeningen en pinholes. Tegelijk stellen ze zichzelf de filosofische en praktische vraag wat het oproepen van landschap betekent voor de aard en totstandkoming van de teksten en beelden die ze creëren.

IV









In een brief van Cees Nooteboom aan Poseidon staat de volgende passage: Volgens Kafka heb je de zee eigenlijk ook nooit gezien, hoogstens één keer, toen je met moeite de Olympus opgeklommen was. Daar lag de zee, diep beneden je, groot, grijs en bewegend. Dat laatste staat er niet, dat zeg ik. […] Omdat je altijd onder de golven verkeert ken je het element dus eigenlijk niet waarover je heerst.1


1 Uit: Brieven aan Poseidon van Cees Nooteboom (2012). Amsterdam: De Bezige Bij.






schiereiland







Poseidon, de Griekse mythologische god die heerst over de zee, die niet bestaat zonder de zee, niet kán bestaan zonder de zee, zou de zee niet kennen omdat hij altijd onder de golven verkeert. Om het landschap waarover hij de scepter zwaait te kunnen kennen, moet hij eerst een berg opklimmen om van daaraf naar dat landschap te kunnen kijken. Of anders gezegd: om iets over de zee te weten te komen, moet Poseidon de zee eerst ontvluchten, zich eerst losscheuren van dat grote, grijze, bewegende water en zich er tegenover plaatsen, omdat hij haar dan pas kan zien.







aan de Dommel b





Het is de diep in de Europese cultuur gewortelde visuele vooringenomenheid, de waarde die we toekennen aan het oog als dominante zintuig, die het landschap reduceert tot een iets waar je ‘tegenaan kijkt’ (en daarmee op afstand houdt), een element dat is afgescheiden van degene die het waarneemt en zich onderscheidt op basis van een aantal visuele kenmerken (groot, grijs, bewegend). Het oog, schrijft Aristoteles in Metafysica, is ons voornaamste zintuig omdat het een grote reeks duidelijk waarneembare verschillen aan het licht brengt; een functionaliteit waarmee we onze kennis van de werkelijkheid kunnen vergroten. Als gevolg van het belang dat de oude Grieken hechtten aan de visuele waarneming, bestaat tweeënhalf millennium later nog altijd het idee dat de machtige god Poseidon eerst zijn natuurlijke habitat moet verlaten en een berg op moet klimmen om iets over het water waarin hij leeft te weten te komen.










achter de varens



Zou Poseidon de zee echt niet kennen? Of zou hij over een soort kennis beschikken dat zich aan ons blikveld onttrekt; een vorm van weten die het landschap niet op afstand houdt, maar die deel uitmaakt van het landschap – die, met andere woorden, niet los kan worden gezien van het landschap, waardoor het landschap als een onderscheiden, op zichzelf staand verschijnsel niet gezien kán worden?










Bossche Broek










De Gele Keizer reisde eens ten noorden van het Rode Water. Daar beklom hij de Kunlun-berg om ver uit te kijken in de zuidelijke richting. Bij zijn terugkeer had hij zijn duistere parel verloren. Hij liet Kennis ernaar zoeken, maar deze vond hem niet. Hij vroeg Li Zhu ernaar te zoeken, maar dat was eveneens vergeefs. De Redenaar moest ernaar zoeken, maar vond hem ook niet. Toen liet hij Beeldloos ernaar zoeken, en die vond hem. ‘Wat vreemd,’ zei de Gele Keizer, ‘dat Beeldloos degene was die hem kon vinden!’ 2



2 Uit: Zhuangzi. De volledige geschriften. Vertaald en toegelicht door Kristofer Schipper (2007). Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Augustus.

III

Zwerfdagboek afbeelding 2b



Vanmorgen stonden er in het veld naast het lege huis, langs een zijarm van de rivier, honderden schapen. Sommige graasden, andere aten uit grote ovale grauwgrijze teilen die iemand daar had neergezet. Op een boomstam aan de rand van het veld zat een meisje stil voor zich uit te kijken.
    Er was geen wolk te zien.





Het grote beeld heeft geen vorm, zegt Laozi – de grote Chinese filosoof.
    Zodra een beeld neigt zich te onderscheiden, zich af te scheiden, anekdotisch te worden, als het ware, is er geen sprake meer van het grote beeld. Het grote beeld is groot, omdat het zich niet laat fixeren tot een verzelfstandigd object – tot iets wat je kunt aanwijzen en waarvan je kunt zeggen: dit is een… Het grote beeld laat zich niet begrenzen, en alleen het grenzeloze leeft. Het verbeelden van landschap als gefixeerd object, als een vorm van representatie, is daarom niets anders dan het verbeelden van de dood.

Zwerfdagboek afbeelding 3b



Zwerfdagboek afbeelding 1b



Er woont een groene specht in het bos. Ik weet niet waar, ik heb hem nog nooit gezien. Ik hoor alleen zijn staccato-achtige, helle lach, waar een lichtmelodieuze echo in doorklinkt, ’s morgens vroeg, bij het opstaan, en soms tegen de avond, wanneer het schemert. Kjuu-kjuu-kjuu-kjuu-kjuu-kjuu-kjuu.





Zwerfdagboek afbeelding 5b




Zwerfdagboek afbeelding 4b





stammen bladderen bladeren vallen
kale bomen natte bomen zwarte bomen
drassige weiden plassige weiden
    lege weiden
    leeg van wat? koeien paarden netels gras kever naaktslak knisper wind?
        zandkorrel grond morel?
        de geur van hop? de smaak
        van hop?

II

licht het licht op de bladeren tussen de bomen in de verte
     de donkere wolken de donkerende lucht

het licht licht als een vloed als het plots begint te waaien
     en een gloed op de bladeren tussen de bomen

tussen de wolken waar de lucht licht verwatert in de regen
     in de verte van het licht verwaaiende licht


veld Bossche Broek


Zwerfdagboek Elders 1


achter de varens


Gisteravond las ik een interview met Aaron Rose, een Amerikaanse fotograaf die werkt met een pinhole-camera. Als hem gevraagd wordt waarom hij geen lens gebruikt, zegt hij: Ik houd ervan om veel tijd te nemen voor het maken van foto’s. Commerciële studio’s gebruiken vaak snelle camera’s, maar ik zie het leven niet in een vijfentwintigste van een seconde, of in een vijftigste of zestigste van een seconde. Ik beschouw dingen niet op die manier. Ik houd ervan naar dingen te kijken, om dingen te observeren. En met een pinhole-camera kan dat. Mijn belichtingstijden variëren van een minuut tot enkele dagen.


lijsterbespad


Vanmorgen in het bos aan de overkant van de weg, voorbij het lege huis: een omgeving met verwilderde akkers waar ik nog niet eerder geweest was. Dwars door het gebied loopt een dijkachtig pad, met aan weerszijden een door bramen overwoekerde sloot, en daarachter velden vol boterbloemen, pinksterbloemen, fluitenkruid en zuring die zich uitstrekken tot aan de einder. Boven een van de velden cirkelde een buizerd.


veld Pettelaer


berkenstammen Pettelaer


het ruisen van de bladeren in de wind en de zon en de bomen
en de wolken in het ruisen van de bladeren in de wind en de wolken
en de bladeren en de bomen in de zon in het ruisen van de bladeren
                    in de wind

I













In het China van de vijfde eeuw bestond landschapspoëzie uit niets anders dan het verbinden van berg en water. Het enige wat ze beoogde was om die verbinding aan het licht te brengen; voelbaar te maken – en daarmee landschap te creëren, of liever: recreëren; nieuw leven in te blazen. Het gedicht genereerde geen betekenis, verwees nergens naar, bedoelde niets. Het was in feite helemaal geen gedicht.
    Het was landschap.
    Berg-water.







licht sluiert in droge koude golven over de vlakte
het huis leeg de bomen vogelloos in verwaaiende stammen
onder de wolken het land verlaten tussen bladderende wind



Onder bomen en wild woekerende struiken ontwaar ik regelmatig min of meer omsloten plekken die voor insecten, zoals springstaarten en mieren, een volledig universum vormen; een gewaarwording die me altijd weer een gevoel van geborgenheid bezorgt, vergelijkbaar met dat van een kind dat zich veilig weet in een ommuurde tuin die voor hem of haar de hele wereld is. Een tuin is ingesloten, een landschap niet. Er is alleen landschap als er geen muur, of grens, of horizon is. En toch. Dat gevoel van geborgenheid, het verlangen naar de wereld van de ommuurde tuin… Misschien is het een restant van een katholieke opvoeding, een culturele reflex als gevolg van het uitentreuren herhaalde verhaal over de zondeval – de verstoting van de mens uit de hof van Eden, het verloren paradijs. Een verlangen naar een zogenaamde andere wereld – een verlangen naar daar dat hier is, want om daar te geraken hoeven we alleen maar te luisteren naar de bomen in de wind –











hoe kijk je naar de dingen als de dingen niet de dingen
maar de dingen zijn de bomen niet de bomen de stenen
niet de stenen hoe luister je naar de wind als de wind

niet de wind en de vogels niet meer zingen als het schaap
niet meer blaat – als we zelf niet meer horen niet meer zien
als we zelf niet meer zijn niet meer zelf precies dezelfde zijn

hoe loop je in het bos als de dingen niet de dingen
maar de dingen als we zelf als de bomen en de stenen

en de vogels niet de bomen en de stenen en de vogels
als we zelf niet meer zijn als het zingen van de dingen

je eet een appel
je krabt aan je been

en dat is dat







De landschapsfotograaf staat op de dijk en kijkt uit over de rivier. Hij pakt zijn camera, zoekt een geschikt standpunt, selecteert, isoleert, componeert – en drukt af. Wat ziet hij als hij naar het resultaat van zijn inspanningen kijkt? Hij ziet alles wat hij geleerd heeft om een landschapsfoto te maken: hij ziet het bekende, het vertrouwde, het prozaïsche, het conventionele; hij ziet, kortom, een afdruk van zijn kennis en ervaringen in de vorm van een foto.
    Maar waar is het landschap?



Gisteren scheerde een laatste zwaluw over het dak van het lege huis, waar ze de zomer samen met tientallen andere zwaluwen gewoond heeft, onder de dakpannen, met uitzicht op de rivier en het veld met de distels.
    Nu is ze weg, en is het stil rond het lege huis.
    Ook de kwikstaarten zijn vertrokken.



Han Leeferink studeerde onderwijskunde, werkte als lerarenopleider en onderwijswetenschapper in Eindhoven en Nijmegen, en besloot zich na zijn promotie volledig te richten op het schrijven van literaire fictie en het begeleiden van beginnende auteurs. In 2019 rondde hij Dactylus | academie voor schrijfdocenten af, dezelfde academie waar hij intussen werkzaam is als hoofddocent creatief schrijven. Hij schrijft verhalen en werkt aan een roman. Zie https://hanleeferink.nl

Puck Willaarts studeerde aan de kunstacademie en werkt als beeldend kunstenaar in ’s-Hertogenbosch. Ze maakt tekeningen, koperetsen, krijtdrukken en pinholes van landschappen. Daarbij laat ze zich beïnvloeden door de klassieke teksten uit de taoïstische filosofie (Daodejing en Zhuangzi). Ze werkt het liefst buiten, in het landschap. Zie https://puckwillaarts.nl

Janus Secundus
Monumen Nasional