Te groot voor zo’n kleine hond

Kort verhaal

In de achteruitkijkspiegel ziet ze Jeff. Hij zit rechtop, zijn oortjes staan omhoog, hij kijkt naar buiten. Dat er regen tegen de ruiten slaat lijkt hij niet te merken, hij kijkt voorbij de regen, voorbij dat wat hij ziet, alsof hij in contact staat met soortgenoten op een andere planeet en, als hij zich maar genoeg concentreert, contact met ze kan maken.
    Het waait hard. De wind rukt aan de auto. Ze is bijna bij de afslag naar het strand. Ze heeft geen zin om de auto uit te gaan. Wat als ze doorrijdt? Naar Duitsland, en dan via Denemarken, de zee over, naar Zweden. Oerbos. Nee. Dat is te groot voor zo’n kleine hond, te ongerept. Jeff is meer van de aangelegde parken, overzichtelijke stroken gras, overal aan snuffelen en dan dezelfde weg terug.
    Zij gaat over twee weken definitief naar Zweden en Jeff kan niet mee. Vandaag moet ze het aan hem vertellen. Hij zal het niet begrijpen, maar hij zal het wel weten. Honden weten dingen woordloos. Nu alleen nog het juiste moment kiezen. Het leven is een ketting van momenten, en als sommige momenten te zwaar zijn, dan krijg je een ketting waarvan de kralen niet gelijk meer zijn. Een ketting met een paar veel te zware kralen, die zit niet lekker, en dat wil ze niet voor Jeff.
    De eerste keer dat ze Sören zag, tijdens haar vakantie in Lapland, waar hij husky-sledetochten organiseert, wist ze het meteen, dat ze bij hem hoorde. Zij zat op de slee, hij stond erachter, liet zijn grote handen rusten op het hout. Wild grijs haar rond zijn kop.
    Samen gleden ze door het witte landschap. Hij zei niet veel, het was zijn blik waardoor ze het wist. Een blik als een warme trui. Hij woonde daar al zijn hele leven, hij was onverplaatsbaar. Jeff was ook onverplaatsbaar. Of nee, niet onverplaatsbaar, hij kon prima gedijen op vergelijkbare plekken, waar ze soortgelijke ommetjes zouden maken, maar het hoge noorden van Zweden, donker, koud en ruw, nee dat ging niet. Overal liepen daar husky’s, die kunnen agressief zijn en maken veel lawaai. Het zijn geen huisdieren, het zijn werkdieren en hun tolerantie voor huisdieren is laag. We kunnen hem binnen houden, had Sören nog geopperd.
    Ze rijdt de snelweg af.
    De rotonde met die onooglijke rode kegel in het midden – kunst – en dan één lange weg naar zee. Ze had het eigenlijk meteen vanochtend moeten zeggen, maar ze zaten zo fijn samen op de bank, weggezakt in de kussens, zijn warme lijfje tegen haar buik, hun ademhaling perfect op elkaar afgestemd. Ze zegt het hem straks, op het strand, waar de boodschap door al het water en zand wat verdund zal worden.
    Ze parkeert de auto in een uithoek van de parkeerplaats, vlakbij het paadje dat rechtstreeks naar het strand leidt. Ze stapt uit. Hier waait het nog harder. Ze ritst haar jas dicht tot boven haar kin, zet haar capuchon op tegen de regen en opent de achterdeur: ‘Jeff!’ Ze zegt zijn naam altijd opgewekt. Dat had ze ooit gelezen, dat je ze vanaf hun geboorte kon trainen op goede zin. ‘Kom!’
    Jeff komt kwispelend de auto uitgerend. Ze laat hem eerst altijd even zijn gang gaan. Een hond moet kunnen ruiken waar hij is.
    Hij heeft de lantaarnpaal besnuffeld en bepist en komt dan naast haar lopen. Zijn kop iets omhoog, alsof hij trots is dat zij zijn baas is. Dat is het mooiste gevoel dat ze kent. Ze lijnt hem aan, en terwijl de wind langs hun oren raast lopen ze samen naar het strand. Daar laat ze hem los, hij stuift weg.
    Vorige week waren ze hier ook, einde middag, een blauwroze lucht. Toen liep ze in een katoenen vest, tegen de twintig graden was het. Het is een schizofrene herfst. Jeff vond het heerlijk toen. Ze had een bal gegooid en in plaats van de bal naar haar terug te brengen was hij gewoon doorgelopen, tot aan de branding. Hij had de bal uit z’n bek laten vallen en had daar gestaan, kijkend naar het water. Ze had in haar zak gevoeld. Telefoon. Foto maken. Maar ze had zichzelf gecorrigeerd, nee, gewoon het moment onthouden. Een nieuwe kraal aan de ketting. Ironisch genoeg was dat nu de herinnering geworden, dat ze een foto wilde maken.
    Ook nu rent Jeff naar de branding, graaft oppervlakkig, springt achter het zand aan dat omhoog komt en onmiddellijk door de wind wordt weggeblazen.
    Wat is het plan? Door de wind schreeuwen dat ze hem gaat verlaten? Ze probeert zich de scene voor te stellen. Een vrouw van middelbare leeftijd die op een leeg strand tegen een klein hondje schreeuwt dat hun wegen zullen scheiden. Dat ze niet wil, maar wel moet. Ik moet voor mezelf kiezen, schreeuwt de vrouw. Want het rauwe leven, het werken met honden dat ze daar gaat doen, in plaats van alle dagen hier achter de computer, het huis van Sören met de open haard waar ze hun sokken te drogen hangen na een lange dag buiten, de aardappels die ze kookt, echte aardappels van hun eigen land, niet vacuümgetrokken magnetronaardappels, is het leven dat ze altijd al wilde.
    Nee, dit is niet het moment. Ze vertelt het hem later.

Na een fijne wandeling, en toch een aantal foto’s, wie weet zijn het de laatste, zitten ze nu binnen, achter de beslagen ramen van de strandtent, lekker bij de open haard. Jeff is al door een echtpaar op leeftijd, een peutertweeling en een man met grote wandelschoenen bepoteld en geknuffeld.
    Dagelijks ziet ze hoe mensen voor Jeff door de knieën gaan, alles vergeten waar ze mee bezig zijn, ongefilterd hun liefde over het dier uitstorten, gekke geluiden produceren, en dan het kwispelende warme hondenlijfje aaien. Ze knielen voor een hond als voor een hogere macht. De hond laat ons zien wat we als mensen zijn verloren.
    Jeff ligt inmiddels uitgeteld voor de open haard, met zijn kop op haar schoenen. Hem hele dagen binnenhouden, terwijl ze daar amper thuis is, dat kan ze hem niet aandoen.
    Ze kijkt naar Jeff. Hij maakt schokbewegingen in zijn slaap. Een collega vertelde haar een keer dat het bij honden als het hard waait nog een tijd door stormt in hun hoofd. Dat ze wat tijd nodig hebben om hun eigen kalmte weer te vinden. Ze moet nog even wachten, dat is het minste wat ze kan doen. Ze vertelt het hem thuis.

Ze hangt de riem achter de deur aan het haakje, Jeff sloft naar zijn mand en ploft neer, zij zet haar maaltijd in de magnetron. Ze eet voor de televisie, met Jeff aan haar voeten.
    Dan gaat de televisie uit.
    Nu moet het gebeuren.
    ‘Jef!’ Ze zegt het net zo vrolijk als altijd.
    Ze slaat op de bank naast zich, Jeff springt op en komt bij haar zitten. Ze begint maar gewoon bij het begin.
    ‘Jeffie, een jaar geleden heb ik iemand ontmoet, een man. Hij houdt van vissen, heeft een huis met houten meubels, een groot rood kleed, en een houtkachel. Ik ga bij hem wonen, in Zweden. En jij kan niet mee.’
    Jeff blijft haar aankijken, met zijn bruingroene ogen. Zijn vacht is nog warrig van de storm. Onder zijn ogen heeft hij een witte vlek, daar was ze meteen voor gevallen toen ze hem ging bekijken, in het nestje bij de boer, twee dorpen verderop.
    ‘Ik heb een heel fijn huis voor je gevonden. Heel lieve mensen.’
    Jeff houdt zijn hoofd een beetje scheef.
    ‘Jawel, Jeff, het is wél wat ik wil. Ik wil naar Zweden. Ik ben gelukkig. Ik wil dit. En voor jou is het niets daar.’
    Jeff legt zijn poot op haar been. Hij kijkt naar haar, zonder haar te zien. Hij kijkt door haar heen, de verte in, veel verder dan zij ooit zal kunnen kijken, de diepe tijd in, waarin alles besloten ligt, waar alle kralen al aan de ketting zitten, verleden en toekomst samenvallen tot een tijdloos en woordloos heden waarin Zweden, of aardappels, of gladgeschuurde houten meubels zonder enige betekenis aanwezig zijn. Hij laat zijn hoofd rusten op de bank, sluit zijn ogen en wacht, op alles wat er al is.

Tyche Tjebbes schrijft proza en poëzie. Ze studeerde filosofie en religiestudies. Haar werk verscheen eerder in o.a. Hollands Maandblad, Op Ruwe Planken, de bundel van De Gedichtenwedstrijd, en op de website van De Revisor en Elders literair.