Standplaats Kinshasa

Roland Verbiest

Foto: Kris Pannecoucke

September is the cruelest month in Kinshasa

Het droogseizoen is met zijn onverbiddelijke hitte centimeter voor centimeter naar het hart van de stad gekropen en heeft alles geel, bruin en zelfs bijna zwart gekleurd. In Kinshasa vloeien de seizoenen vrijwel zonder overgang in elkaar over. Het lijkt alsof er maar twee zijn: het regenseizoen en het droge seizoen. Maar als je goed tussen de regenbuien en de roet- en stofwolken door kijkt, zie je dat het er vier zijn en dat ze in normale volgorde verlopen. De lente is het wonderlijkste seizoen, omdat ze de slappe overgebleven resten van half groene dingen die de droge periode hebben overleefd, afrukt en verdrijft en ervoor zorgt dat de ontklede en barre aarde zich weer nieuw en jong voelt, en dat doet ze zo goed en vooral zo snel dat er in de hele wereld niet een lente is zoals in Kinshasa.
    Eergisteren was een dag waarop alles moe was en zelfs de geuren die in de drukkende lucht hingen oud en afgeleefd roken. Gisteren was er op het eerste gezicht nog helemaal niets veranderd. Er viel een beetje regen en alle geuren waren nieuw en heerlijk, en de bloemen trilden tot in hun wortels. Alle bomen, struiken, bamboe, het mos en de planten met de sappige bladeren ontwaken en beginnen zo hard te groeien dat je het bijna kunt horen, en naast dat geluid klinkt een diepe bromtoon, dat noch door de bijen noch door vallend water wordt voortgebracht. Het is het spinnen van de warme gelukkige wereld die Kinshasa heel even is. Er sluipt door Kinshasa een grijze schim en er waait een onverwachte wind als een zucht. De regen! Hij zal komen!
    De hittewolken brengen inderdaad hun waarschuwende onweer en de bliksem splijt de palmbomen. De lieftallige bloemen, net ontluikt, verschieten van schrik van kleur. Door het geroffel van het onweer klinkt nu een donderend geluid. Een onbehoorlijke regen stort zich urenlang als een waterval loodrecht naar beneden. De vloed schuimt van de gezwollen kanalen die het water niet voldoende kunnen afvoeren en de kolkende massa die nu buiten zijn oevers treedt, tolt door het slijk van de straten en rukt talloze piepjonge bloemen en planten los en sleurt ze mee. Binnen de kortste keren verandert de fleuve Congo door de toevloed van al dat water in een woedende stroom.
    Ieder blaadje van de achtergebleven hoger groeiende bloemen wordt door bliksemschichten verlicht. Maar hun stelen zitten opeens dicht, de stampers bonzen in hun keel, de jonge blaadjes staan van schrik wijd uiteen. Dit is nu angst, kleine bloem. Dit is nu angst. Wanneer de dood, als je nog zo jong bent, zo’n schaduw voor je uitwerpt, ben je niet meer hetzelfde als gisteren. Zo lijkt september in Kinshasa op een grote, donkere klimplant, omdat hij elke bloem van achteren grijpt en er niet één laat ontsnappen.

S.N.E.L.

Ik wissel de wereld van diesel, stof en klamheid weer even in voor zeelucht en vier seizoenen op één dag in Scheveningen. Maar het is niet alleen vakantie, want ons bedrijf staat sinds kort in de etalage. We zoeken partners om wat leverage te bewerkstelligen. Hoe fijn zou het toch zijn om te kunnen werken met vreemd vermogen en een zoveel vriendelijker zeven procent Europese rente dan de extreme eisen die Congolese banken aan hun klanten stellen. Om bijvoorbeeld diesel met een tankwagen uit het veel goedkopere Angola te importeren in plaats van te tanken aan de plaatselijke pomp. De grootste uitdaging: hoe krijg je mensen zo gek hun geld te steken in Congo DRC? Ondanks de goede cijfers van Grand Pousseur en een torenhoge vraag vereist het nogal wat uitleg hoe je het spel met zijn diepe valkuilen moet spelen.
    Mijn eerste gesprek is in Rotterdam met Frank Koppelaar, een ervaren handelsagent op maritiem gebied. Hij zit in een modern bedrijfsverzamelgebouw waar de rokers buiten voor de ingang staan en waar je vanuit zijn raam nog net een reepje van de Waalhaven ziet. Hij is op de hoogte van mijn ervaringen op de Congo-rivier en deelt zijn idee met me om een duwbak van aan elkaar gekoppelde containers – made in China – aan te bieden, nadat die met vrachtwagens of per trein vanuit Matadi naar Kinshasa zijn vervoerd. Nu is mijn avontuur als reder op de Congo-rivier wel al geëindigd, want de boten die ik managede zijn verkocht en we concentreren ons nu volledig op transport routier. Op zich is Franks idee wel interessant, omdat ik nog veel ‘rivierkontakten’ heb, maar tijdens ons gesprek wordt al snel duidelijk dat de huidige importtarieven te hoog en de sterke stroming in de Congo-rivier wel eens te sterk zouden kunnen zijn voor dit duwbakconcept. De kans dat hier een vervolg in zit is daarmee klein geworden, maar dat maakt niet uit. Acquisitie is niet altijd doelgericht. Het is een gevechtshouding. Het verhaal moet vele keren verteld worden, moet inslijpen, om het uiteindelijk op de rails te kunnen krijgen. Bovendien mag ik Frank meteen en geniet ik van de uitwisseling van onze belevenissen.
    Frank heeft een aantal avonturen in Afrika gehad, maar heeft vooral veel ervaring in China. Er gaat bij hem een wenkbrauw omhoog als ik hem vertel dat we de groei van ons bedrijf deels hebben gerealiseerd met financiering conform de geldende vijftien procent rente van de Congolese banken en een terugbetaaltijd van maximaal drie jaar. Ik vertel eerlijk dat wij dat alleen hebben kunnen realiseren door onszelf geen salaris te geven en extreem sober te leven.

Wij hebben ons bestaan in Congo ‘the hard way’ verwezenlijkt en we zijn het erover eens dat er veel eer en winst te behalen vallen als zaken net even een niveautje ‘hoger’ zouden kunnen worden georganiseerd. Ik praat honderduit over mijn technische equipe die altijd wel een neefje of een ‘oncle’ mee naar binnen laat sluipen. ‘Mon élève,’ zegt de mecanicien, en onder de vrachtwagen liggen dan ook altijd veel teveel mensen. Er wordt ontzettend veel gepraat in een taal die vol woorden zit waarmee iets anders wordt bedoeld dan je denkt. Anders dan de precisie die techniek vereist!
    Frank en ik komen tot de conclusie dat China en Congo opmerkelijk veel gelijkenissen vertonen waar het gaat om niet ronduit ‘ja’ of ‘nee’ zeggen. Frank vertelt dat hij aan ten minste drie Chinezen de weg vraagt en dan de richting opgaat die minimaal twee hem aanraden, en ik vertel smakelijk over de dubbele ontkenning in Congo.
    ‘Je hebt die filters nog niet nagekeken, hè?’ vraag ik bijvoorbeeld aan een mecanicien. ‘Oui!’ krijg ik als antwoord (in de zin van: ja, dat heb ik niet gedaan). Vóór het starten wordt op de grond gespuugd als extra aanmoediging om de vrachtwagen inderdaad te laten starten. Als de motor daarop inderdaad aanslaat, hoort er een flesje bier bij en het eerste scheutje op de grond met de uitroep: ‘Bankoko!’: voor de voorvaderen!

Mecanicien maître Deidos offert een biertje aan de voorvaderen.

Zoals de monteurs standaardsleutels en -boren in hun overall hebben, draagt de transporteur in Congo DRC vrees in z’n achterzak met zich mee. ‘Op deze aardbol bestaan honderdvijfennegentig landen en één andere planeet,’ zeg ik, ‘en dat is Congo.’ Dan trekt Frank ook zijn andere wenkbrauw op en we moeten allebei lachen. Zo wisselen we namen, steekwoorden, aangeduide gebeurtenissen en verbanden uit, alleen om elkaar te vermaken en te kunnen lachen.
    Ik heb Frank niet alles verteld, maar wel genoeg over de grote ongelukken en grove corruptie die ons vooral in de eerste jaren hard hebben geraakt. Ook heb ik hem duidelijk gemaakt dat we na vijftien jaar wel weten dat de meeste gevaren met een zekere regelmaat terugkeren en dus ongeveer hetzelfde bedrag per jaar uit het budget wegnemen, waardoor we in staat zijn onze risico’s beter in te schatten. Vrachtwagens vallen wat vaker om dan in Nederland door het slechte wegonderhoud. Aan de andere kant stijgt de vraag naar transport voortdurend en worden contracten vaker verlengd. Met de druk kunnen we inmiddels best omgaan, zelfs voor lange tijd. Je vergeet hoe lang je je op een rivier bevindt als er een sterke stroming staat.
    De echte ruggenbrekers zijn de kleine dingen die zouden moeten functioneren, maar dat niet doen. Die kunnen je echt onderuithalen, zoals onze relatie met de SNEL, de Société Nationale d’Electricité. Maandelijks komt hun elektriciteitsrekening binnen, die cash voldaan moet worden. Daarbovenop meldt zich – al veertien jaar lang ook maandelijks, als een soort abonnement – een mecanicien van SNEL.
    Zoals de vorige week. Vanuit mijn kantoorcontainer zag ik weer een mannetje met een ladder in de paal klimmen waar onze stroom wordt gesplitst, om te doen wat hij van plan was: onze elektra afsluiten.
    ‘Alweer!?’ roep ik. Iets opstandigs begint te smeulen in m’n hoofd, iets wat ik beslist en onmiddellijk uitgesproken wil hebben. Er is op dat moment al genoeg couleur locale die om mijn aandacht vraagt: een chauffeur meldt dat zijn péage-geld is verdwenen, dieven hebben een deel van de lading van een andere vrachtwagen gestolen en ik krijg de vraag of ik wat geld wil doneren voor een ‘deuil’. Er is iemand overleden.
    Mijn hoofd loopt vooral om omdat het telefoonbereik slecht is en ik soms drie keer terug moet bellen voordat ik verbinding heb of iemand überhaupt maar kan verstaan. Zo staat het lijntje altijd strak in Kinshasa. Geen elektra betekent geen ventilator en dus niet slapen in de klamme tropennacht, en dat kan ik er echt niet bij hebben!
    Ik controleer eerst nog even brommend bij papa Noël, mijn bewaker die alle contacten met SNEL onderhoudt, of de monteur inderdaad geen ‘ordre de mission’ of werkbrief heeft. Het antwoord is: ‘Oui.’
    Mijn broer Patrick is in dergelijke situaties heel goed in staat rustig te blijven, omdat dat zalvend werkt en de gemoederen bedaart. Ik niet! In Congo zeggen ze: ‘Toza Mobali!’ (wij zijn mannen), ‘Toza na likolo!’ (wij staan rechtop), ‘Totala na likolo!’ (wij kijken elkaar recht in de ogen) of ‘Tolobi na verite!’ (wij vertellen elkaar de waarheid). Het effect van rustig blijven of stennis schoppen is ongeveer hetzelfde, maar ik ben, zeg maar, wat impulsief en beheers de twijfelachtige kunst om in mijn opwinding achter mijn benen aan te lopen – twijfelachtig, omdat het, als je het met je hele wezen doet (dat is iets Congolees) mogelijk iets geniaals kan opleveren. En zo niet, dan zeker stofwolken en herrie.

Onze brave Police.

Dus stuif ik naar buiten en trek ons buitenformaatje herder, genaamd ‘Police’, achter me aan en knoop hem in het zicht van onze SNEL-medewerker aan een paal. Hij kijkt wat verbaasd, want wat doet het baasje nu weer? Police ziet eruit als een levensgevaarlijke hond, met een blinkende rij tanden, maar is feitelijk een heel braaf dier dat geen vlieg kwaad zou doen. Hij gaat dan ook rustig liggen.
    Angstig blikt de SNEL-medewerker naar beneden en schreeuwt of we die hond alsjeblieft willen meenemen. Met mijn ogen toegeknepen, alsof ik een geweer aanleg, informeer ik naar zijn ‘ordre de mission’.
    Geen antwoord. Zoals bij alles wat ongewoon is in Kinshasa, ontstaat er een oploop. Op gepaste afstand weliswaar, want Police heeft zijn snoet niet mee als hij vriendelijk probeert te kijken. De toeschouwers vinden het in eerste instantie niet erg grappig, want een witte hoort nu eenmaal onder de radar te blijven met gewaagde grapjes. Maar al gauw wordt er toch wat gegniffeld, want er is veel kritiek op de SNEL.
    De jongen blijft een tijdje boven zitten. Na verloop van tijd wordt hij toch wel wat moe en lijkt zijn blik omhoog te richten, alsof hij een godswonder verwacht. Dat komt er echter niet – of wel, want omdat ik de actie verder niet goed heb doordacht, maakt papa Noël Police weer los.

Uiteindelijk moeten we toch weer voor de reparatie van de SNEL betalen. Een of andere collector in de centrale meterkast was verbrand en de verbruiker betaalt, waarna de opbrengst onder SNEL-collega’s zal worden verdeeld. De stroom wordt deze keer echter niet afgesloten. Dat dan in ieder geval niet!
    Ik had dit eigenlijk ook aan Frank moeten vertellen, we hadden er zeker om gelachen. Een paar weken later belt hij me vanuit China, waar hij weer wat leveranciers afreist. Die duwbakken in Kinshasa gaan het niet worden, maar: ‘We’ll meet again!’
    Op mijn nieuwe post op LinkedIn is al druk gereageerd. Ik hoop veel van de belangstellenden te ontmoeten en ruim de tijd te krijgen om het een en ander uit te leggen.

Foto’s: Ronald Verbiest

Petit Papier. Verkiezingen in Congo DRC

‘Nou meneer Michael, we geven weleens een biertje weg om de sfeer soepel te houden, maar het is niet zo dat generaals af en aan rijden om hun envelop bij ons op te komen halen,’ antwoordt Patrick op de vragen van de meneer van ABN die namens het ‘Know Your Customer’-programma mogelijk witwassen onderzoekt. Meneer Michael is de kwaadste niet. Over het importeren van wasmachines vraagt hij: ‘Hoe zit dat dan met de CO2-uitstoot en de vervuiling?’
    Patrick merkt op dat het ging om vier wasmachines om de container vol te krijgen en zegt verder droogjes: ‘Tja, die vervuiling, het alternatief is wassen in de rivier, dat lijkt me meer vervuilend.’ Dan is het gesprek snel afgelopen. Michael weet ook wel hoe de hazen lopen in Congo. Hij stuurt ons een folder over het tegengaan van corruptie.
    Ondertussen meldt David zich, de klusjesman van ons bedrijf. We noemen hem ‘Petit Papier’, omdat hij telkens voordat hij de dag met zijn timmer- of laswerk begint op het kantoor langskomt en mij dan met een eeuwige glimlach een klein papiertje overhandigt met daarop de benodigde slijpschijven, diesel voor de generator of laspennen. Wij denken weleens dat hij de avond tevoren zit te bedenken wat hij nou weer ’s op dat papiertje kan zetten.
    Voor een ondernemer in Congo is corruptiebestrijding een dagtaak die begint binnen je eigen bedrijf. Het vereist dat je altijd ‘aan’ staat. Een Congolees met een baan heeft meestal ook te zorgen voor een aantal frères, nièces, oncles en al hun kinderen. Die scharrelen wel de hele dag op straat, maar meer dan een kleine bijdrage levert dat niet op. Als je binnen je bedrijf een chauffeur, mecanicien en staflid van dezelfde tribu (stam) hebt, en ergens daarbuiten houdt een neef zich bezig met het doorverkopen van onderdelen, dan dreig je al snel in de ‘coöp’ te belanden. Mecaniciens stelen bij hun baas om de onderdelen te verkopen aan frères die bij een andere transporteur werken. Die broeders bieden ons op hun beurt onderdelen die onnodig van een vrachtwagen van zijn baas zijn afgehaald. Die coöperatie levert een abonnement op aan onnodige reparaties. Iedereen moet immers te eten hebben! Wij houden elke aanschaf bij. We kopen bij een select aantal leveranciers en kennen de prijs van elk onderdeel bij elke leverancier. En dan nog. ‘Negentig procent controle kun je hebben, honderd procent levert een burn-out op,’ aldus een bevriend logistiek manager van een meelproducent.
    Veel meer dan in Europa verdienen mensen hier hun brood met tussenhandel en commissies. Een openbaar overzicht van bedrijven en hun contactgegevens bestaat hier niet. Elk bedrijf bewaakt angstvallig het netwerk dat het de afgelopen jaren heeft opgebouwd. Een enorm aantal mensen op straat zoekt naar iets wat doorverkocht kan worden. Op de markt speuren ze naar een artikel of een reserveonderdeel waarvan ze denken dat bedrijf x het wellicht nodig heeft.
    In de wet is geregeld dat mensen recht hebben op een commissie als ze iemand de tip van een leegstaand huis geven. De grens tussen waar die wet ophoudt en corruptie begint is vaag. Bij een onschuldige verkeersovertreding noemt de dienstdoende commandant een bedrag waarbij je geneigd bent te vragen of dat de hoogte van de boete betreft of zijn telefoonnummer. ‘C’est à discuter!’ antwoordt hij dan. Hoe je als ondernemer moet omgaan met knotsgekke bedragen van de overheid? Dat staat niet in de handleiding van meneer Michael.
    Wij doen niet aan commissies. Beter gezegd, wij hebben een hekel aan commissionairs. Het levert altijd ruzie op en de kwaliteit van goederen is onzeker. Libanezen en Indiërs zijn daar veel gehaaider in. Het is ook niet makkelijk. In Congo zeggen ze: Soki amoni na mboka moko bato bazo bina lokolo moko, yo mpe bina na lokolo moko, ofwel: ‘Als je ziet dat de bewoners in een dorp op één been dansen, dan dans jij ook op één been.’
    Een collega-transporteur laat altijd twee commissionairs tegelijk op zoek gaan naar een onderdeel. Dat ze dat niet van elkaar weten, houdt de prijs lekker scherp. Een bierbrouwerklant heeft zo ook een policy om commissies tegen te gaan. Wij hebben daar evenwel – na wat eerdere onfortuinlijkheden – een aantal maatregelen aan toegevoegd. We plaatsten een extra man bij de ‘sondage’, het controleren op gebroken flesjes of halflege kratten in de lading. Daarnaast stelden we iemand aan om de orderadministratie aan te sporen ladingen te reserveren en zetten we een van onze medewerkers naast de verantwoordelijke logistiek manager om de afleverbonnen en securitychecks bij elkaar te zoeken. Immers, zonder deze paperassen valt er geen rekening in te dienen. Tot slot heeft mijn broer er ongeveer een dagtaak aan om de financiële afdeling ertoe te bewegen die rekening binnen de betalingstermijn te voldoen. Deze interventies zijn slechts noodzakelijk om de targets van gerealiseerde koersen per maand te halen. Vijftig procent aan gerealiseerde koersen als niet… Als je de keuze hebt om hier en daar een aai over een bol te geven of vier extra maandsalarissen te betalen, moet je concluderen dat het best duur is om principieel te zijn.
    Vaak bekruipt me het gevoel dat er in Congo weliswaar (v)lagen van organisatie bestaan, maar dat die geregeld plaatsmaken voor een andere, meer onzichtbare ordening. De organisatie zoals in de folder van meneer Michael is er een zoals wij die kennen in een context van vertrouwen in de overheid, marktwerking, kansengelijkheid en een goed functionerende economie. Achter die organisatie, zoals de Belgen deze min of meer volgens westers model hebben nagelaten, toont zich op onbepaalde momenten een andere orde. Die orde stamt uit een eeuwenlange strijd tussen de ongeveer honderdvijftig stammen van Congo DRC. Het is een destructieve orde, want de ene stam gunt de andere nauwelijks iets te ontwikkelen wat hun macht zou kunnen doen toenemen.
    Aan de andere kant kan de voortdurende strijd ook vernieuwing teweegbrengen. Zie bijvoorbeeld de onnavolgbare veranderingen in mode, muziek en gewoontes. De Afrikaanse orde wordt uitgedaagd door de techno-mime van Android-telefoons, plasmaschermen en laptops. Toch verdwijnt een duizenden jaren oude orale Afrikaanse cultuur van verhalen en gebruiken niet zomaar. Er worden verklaringen en voorspellingen gedaan. Die komen niet altijd uit, maar als je er niet op voorbereid bent, kun je er hard door worden getroffen, zo is de overtuiging.

Vergadering

Vergadering Grand Pousseur: nadat er een interne diefstal is ontdekt, hebben we verschillende chauffeurs en convoyeurs moeten ontslaan en moest er veel gepraat worden om het bedrijf weer een wij-gevoel te geven.

Kinshasa is al sinds november in de ban van voorspellingen en verkiezingskoorts, met bijkomende ziekteverschijnselen als continue stroomuitval, dan weer geen water, monsterachtige files, een slecht werkend vervoersapparaat en honderden militaire voertuigen die circuleren door een zee van verkiezingsposters. De niet-zichtbare, maar eeuwenoude orde begint zich te roeren. Een gemeenschappelijke fantasie doemt op in de hoofden van de Kinois. Het is al een tijdje aan het opladen. Er is al over gesproken, is misschien zelfs bezongen. Als wat erop volgt zich in beweging zet, dan lijkt het toeval achteraf op een colonne soldaten die al gereedstond, maar slechts wachtte op een signaal om af te marcheren.
    Wij kwamen al verzwakt aan de start van de verkiezingsstrijd met twee ernstige ongelukken, vlak daarvoor. Dan hebben we van het ene op het andere moment ook nog te maken met meerdere vrachtwagens met te weinig druk om de heuvels bij Matadi of vanuit Kikwit over te komen. We vernieuwen de injectoren, maar de problemen blijven en het betreft een steeds groter aantal. We denken de oorzaak gevonden te hebben in het feit dat er in enkele vrachtwagens een ander type is gezet. Veel gesteggel met de leverancier, totdat blijkt dat ook de vrachtwagens die het oorspronkelijke type kregen stil zijn blijven staan.
    Dan komt de aap uit de mouw: de brandstof. Al tien jaar is de kwaliteit van de diesel een bedrijfsrisico en dagelijkse zorg. Vooralsnog wisten we dit risico goed te managen. Nu echter heeft een tiental chauffeurs goedkope, vervuilde diesel, zogenaamde ‘Khadaffi’, van hun reisgeld gekocht. Een geval van ‘Motema Mabé’, ‘een slecht hart’.
    We hebben zo’n golf van ‘wangedrag’ eerder meegemaakt. Een groep chauffeurs die ineens hun accuzuur verkochten en vervingen door water. Chauffeurs die ineens met tot op de draad versleten banden terugkwamen van een rit. De nieuwe banden waren verkocht en verwisseld voor kadavers. Zo zijn er eerder ook veel sleutels verdwenen, die over een schutting werden gegooid naar onze buurman, die ze vervolgens aan de hoogste bieder verkocht. Dit laat zien waarom ondernemen in Congo zo ingewikkeld is. Het continue stelen, corruptie is er het gevolg van, of een ander woord ervoor.
    Het geval ‘Khadaffi’. Chauffeurs verdienen met deze transactie ongeveer vijftig dollar bij een malafide tankstation en wij lijden een schade van vijfduizend dollar per camion. We hebben nu een vloot aan vrachtwagens die stilstaan en tien sets injectoren te vernieuwen.
    De camions die nog rijden moeten zoveel mogelijk rotaties maken. De reparaties moeten daarom zo min mogelijk tijd kosten. In Congo loopt iedere manager van een transportbedrijf rondjes in de garage om mecaniciens aan te sporen sneller te gaan werken. Zodra je iemand gepasseerd bent, valt het tempo echter gauw weer terug.
    Dit doe ik tegenwoordig nog wat fanatieker dan voorheen. Soms bijna joggend. Dit alles heeft invloed op mijn nog prille huwelijk. Nicole merkt op dat ik een soort gordijn om me heen heb getrokken, bijna geen uitdrukking meer op mijn gezicht heb. Ik werk koortsachtig door en praat nog maar weinig. Totdat zij op een morgen een beweging met haar hoofd maakt alsof zij iets van zich afschudt, iets wat zich aan haar opdrong en haar hinderde, en ze roept uit: ‘Ik lig naast mijn man die niks meer zegt terwijl hij gewoon failliet gaat!’
    Daar zou ze weleens gelijk in kunnen hebben. Na twee van zulke klappen is de neergang van geleidelijk failliet naar halsoverkop failliet gegaan. Althans, bijna. Maar nóg zo’n klap en we moeten vrachtwagens gaan verkopen.
    Opmerkelijk genoeg hebben we de eerste weken van december een periode dat de vrachtwagens zonder reparaties af en aan rijden. Er gloort opeens weer wat licht aan de horizon.
    Een ander gevolg van alle perikelen is dat ik de ontwikkelingen rond de verkiezingen met een troebel hart onderga. De gebeurtenissen dringen niet echt tot me door, ook al ontgaat me niets.
    Duizenden posters met een gezicht en een nummer behangen de straten. Op geen enkele een slogan of iets van programma. Optochten met vrachtautootjes en een band erop rijden voorbij en een menigte jongeren holt erachteraan die aan het einde van de dag tien dollar uitbetaald krijgen. Alles lijkt op een verkiezing, maar toch heb ik het gevoel naar een toneelstuk te kijken waar een transparant gordijn voor is gehangen, omdat het licht anders te fel wordt voor de bezoeker.

Escalier de blessé de guerre

Na de vergadering met chauffeurs en mecaniciens op de foto voor de trap ‘Escalier de blessé de guerre’, gemaakt van banden die met elkaar voor het bedrijf miljoenen kilometers hebben afgelegd.

Twee dagen voor de verkiezingsdag moet al het promotiemateriaal dat de stemming kan beïnvloeden uit het straatbeeld verdwijnen. Dat gebeurt ook, behalve de uitingen van president Fatshi zelf.
    De verkiezingsdag op zich verloopt chaotisch. De staf verschijnt drie uur te laat op het stembureau waar ze moeten werken. Stemapparaten zijn niet van tevoren getest en weigeren massaal dienst, formulieren zijn niet te lezen doordat het vochtige klimaat de inkt vervaagt. Verantwoordelijke meneer Dennis Kadima excuseert zich in een interview met Al Yazeera voor de wanorde en stelt dat het budget het probleem is geweest. ‘Maar als je mij honderd dollar geeft om verkiezingen te organiseren, dan doe ik dat, en als je me vijftig dollar geeft, zullen er ook verkiezingen komen. Volgens mij is nauwkeurigheid de ziel van een verkiezingsorganisatie. Als daarmee wordt gesjoemeld, is het iets anders dan een verkiezing. Als ik er als evenementenorganisator naar kijk, kan ik er kort over zijn: dit evenement heeft de drempel niet gehaald om er een oordeel over te geven.’
    De uitslag is zoals voorspeld. Wederom geldt: in Afrika organiseer je geen verkiezing om die te verliezen. De voorlopige cijfers worden al op kerstavond gegeven en bij de definitieve bekendmaking hangt er iets in de lucht van: ‘Kom op jongens, doe nou niet zo flauw!’
    Een aangekondigde mars van de oppositieleider Fayulu wordt met keiharde hand neergeslagen. Een golf van ‘Motema Mabé’ zoals in 1997, toen in heel Kinshasa plunderingen uitbraken, is gelukkig uitgebleven. De partij van Fatshi heeft het slim aangepakt. Fayulu had niet, zoals vorige keer, de steun van de steenrijke Bemba, want die is door Fatshi als minister van Defensie aangesteld, en oppositieleider Katumbi is in de campagne gewezen op zijn Griekse en Joodse roots, en Congolezen hebben gekozen voor honderd procent Congolees. Fatshi is prezzo en zelfs met zo’n overmacht, dat het internet dit keer niet uitgeschakeld hoefde te worden tijdens de bekendmaking.
    We verwachtten niet anders en concentreren ons nu op herstel. De salarissen hebben we in januari niet op de eerste van de maand kunnen betalen, maar we rijden weer. Het normale leven keert langzaam terug. De aandacht van de Kinois richt zich ondertussen alweer op een volgend dominant probleem: de rivier Congo is zes meter gestegen en heeft zo haar hoogste stand bereikt sinds de jaren zestig. In Kinshasa worden tienduizenden mensen gedwongen te verhuizen. Enkele honderden mensen zijn verdronken.
    Ik had het eerder over een maatschappelijke organisatie zoals die in de folder van meneer Michael, met vertrouwen in de overheid. Die organisatie doet niets. Daardoor zal die andere, Congolese ordening van de oeroude orale tradities op een onbepaald moment wel weer boven water komen, met trekken die door een starende blik vanaf de bodem worden aangezogen, en dan zal er opnieuw een sein worden gegeven voor een nieuwe ‘Motema Mabé’.

Voor mijn tafel staat ‘Petit Papier’. ‘Dit!’ roep ik. ‘Ik heb uitgerekend dat je vorige maand zoveel lasnaden hebt gevraagd dat je, als je ze achter elkaar legt, een lijn hebt van hier tot aan de Eiffeltoren in Parijs – en dat je hem nog omver kan lassen ook!’
    ‘Non, Boss!
    ‘Petit Papier, s’il vous plaît…! Hou je een beetje in met het gebruik van al dat materiaal…’
    ‘Oui Boss!

Witwassen. Verkiezingen in Congo DRC

De roulage

De roulage, het hele jaar door al een hinderlijke aanwezigheid, heeft versterking gekregen
van nog wat eskaders die fanatiek iedereen aanhouden met nieuwe belastingen en veel gedoe.

De economie van Congo geeft al maanden signalen af dat er een onzekere tijd aankomt: verkiezingstijd. De prijs van diesel en reserveonderdelen, die in dollars worden betaald, zijn in een paar schokken met een kwart omhooggegaan. Al voor de derde keer in twee maanden vormen zich rijen voor de tankstations, omdat de dag erna een prijsverhoging wordt verwacht. De koers van de Congolese franc daalt in de tussentijd met 20 procent. Slimmeriken zetten drie maanden voor de verkiezingen al hun geld om in dollars of euro’s en verkopen die in februari als de verkiezingen weer zijn geweest. Koerswinst verzekerd. Degenen die Congolese francs in hun spaarpot houden, zullen fiks verlies lijden. De gewone man met zijn familie ziet het daggeld dat hij verdient hetzelfde blijven, maar de prijzen van soso ya loso et madesu – kip met rijst en bonen – stijgen, waardoor de families noodgedwongen kleinere porties eten.
    Dag na dag komen er meer mensen vanuit het binnenland naar Kinshasa; mensen die het in hun omgeving niet meer kunnen redden en verhard geraakt zijn, vastberaden en gevaarlijk. Als mieren zoeken ze naar werk, voedsel en onderdak, en de woede begint te gisten.
    De Kinois vragen zich af wat al die nieuwe mensen hier komen doen. En waar komen ze allemaal vandaan? De taxibusjes kunnen de stroom nauwelijks aan. ‘Les taxi-buses font seulement demi-trajet,’ verzuchten de mensen. Je moet vaker overstappen en dat kost veel tijd. Dat zet de toon. Mensen in Congo zien er moe uit, ze komen nog later dan gewoonlijk thuis en hebben wallen onder hun ogen. Het gezicht van Congo is, voor zover mogelijk, bleekgeel, de kleur van mist. Dat patroon herken ik van de twee eerdere verkiezingsperiodes die ik heb meegemaakt in de dertien jaar dat ik hier woon.
    Nicole en ik hebben de gewoonte om aan het eind van de dag met onze hond Bash een wandeling te maken. Bash heb ik al vijf jaar. Bij de vorige verkiezingen gekocht als pup van een politieagent die we hadden ingehuurd om onze garage te beveiligen. ‘Hoe heet het hondje?’ vroeg ik de agent. ‘Bash!’ zei hij, want hij had hem in een dekzeil of bash gevonden. Die wandeling zorgt elke dag weer voor de bevestiging dat Congolezen broederlijk met elkaar verbonden zijn. Het voelt goed om dat ook eens te zeggen.
    Iedereen spreekt je aan of roept je na. Onderweg maken we een praatje met mensen die we al kennen. Het is een en al smiles en Bash is een grote kindervriend geworden. Voor ons biedt het wandelingetje een goed tegenwicht tegen de onrust die we hier voelen toenemen. Vaak lopen we van de achttiende rue helemaal naar de zevende. Een tippel van vijf kilometer in de industriewijk Limite. Hier is de koorts van de komende verkiezingen het sterkst voelbaar. Een zee van merendeels slordige, niet waterbestendige posters en spandoeken. Het zijn er zoveel, dat behalve de muren en loopbruggen nu ook een aantal geïmproviseerde palen eraan moet geloven. Met een beetje wind vallen ze om.
    Op het talud voor de zevende rue verzamelt zich dagelijks een massa mensen. Dit zijn de zogenaamde parlementaires débout, partijleden zonder zetel in de senaat. Deze vooral mannelijke partijgenoten komen hier het hele jaar door bijeen om verzamelde informatie te delen met functionarissen van de UDPS, de partij van FATSCHI ofwel president Felix Antoine Tshisekedi. FATSCHI Beton, voor de volledigheid. Of dat bijvoegsel voor de kracht van zijn daden staat of voor zijn toenemende postuur is mij nog niet duidelijk.
    Aan het einde van de dag is het hier het drukst, want dan worden er kleine bijdragen gegeven – madesu ya bana, bonen voor de kinderen, een petit rien. Zo tegen de verkiezingen verzamelen meerdere groepen zich rond de zevende rue. Groepjes vrouwen, gekleed in dezelfde pagne, of studenten in een wit T-shirt met een foto van een kandidaat. Soms komt er een busje vol jongeren langs die met vlaggen zwaaien van een serieuze oppositiepartij. Dan wordt onmiddellijk front gemaakt en wordt, vooral verbaal en met veel misbaar, de straat van Tshisekedi beschermd. Dat zijn taferelen die de passie illustreren waarmee ze in Congo het democratisch recht laten spreken, en als bewonderaars van al die kakelbonte schoonheid kunnen Nicole en ik hier ons hart ruimschoots ophalen.
    De lijst met kandidaten is pas een maand voor de verkiezingsdag bekendgemaakt. Ondanks dat is het een uitgebreide lijst van drieëntwintig kandidaten geworden. Elke presidentskandidaat behoort zestigduizend dollar in de kas te storten van de SCENI, de verkiezingsorganisator, om zijn kandidatuur officieel te maken. Daarnaast zijn er zo’n duizend enthousiastelingen die voor een plaats in de senaat opteren. Zij moeten ieder duizend dollar storten. Het is een hele lijst en het lijkt er zelfs op dat het een businessmodel is geworden. Een aantal valt al gelijk af, omdat er bijvoorbeeld iets met hun paspoort is. Dat wijst gewoonlijk op een andere dan Congolese afkomst.
    Dit speelt op het moment met de belangwekkende kandidaat Katumbi, die toch al enkele keren eerder meedeed. Hem wordt nu verweten een dubbele nationaliteit te hebben, en hij dreigt te worden uitgesloten. Over het algemeen kan geld niet teruggestort worden. Dat houdt de gemoederen rond het kamp van FATSCHI enorm bezig en zorgt voor veel leedvermaak.
    Het lange uitblijven van het bekend maken van de kandidaten is niet de beste voorbereiding voor de verkiezingen. Te lang heeft men niet kunnen discussiëren over de voors en tegens van elke kanshebber. De explosie van posters in het straatbeeld lijkt daarvan het gevolg – bakken ingehouden energie die in één klap vrijkomen.
    De straten van Kinshasa zien eruit alsof ze besmet zijn met een wilde huiduitslag. Overal vinden luide discussies plaats over hoe het dagelijks bestaan er na een mogelijke machtswisseling uit zou kunnen zien, en voor zo goed als niemand lijkt dat geruststellend.

Buiten verkiezingstijd maakt men zich al voldoende zorgen, want de problemen die het dagelijkse leven in Kinshasa met zich meebrengt, zijn al moeilijk genoeg. Maar de dagen rijgen zich dan aaneen in hetzelfde ritme en het leven gaat zijn gangetje. Nu lijkt de maatschappij wel ziek. De dagelijkse orde is verstoord en de parlementaires debout van de partij Tshisekedi beginnen te vrezen dat er mogelijk toch iemand anders de verkiezingen wint. Hoe zou de wereld er dan voor hen uit gaan zien? Hoe dichter we bij de verkiezingen komen, hoe koortsachtiger de sfeer op de zevende rue. Het onbekende is onheilspellend.
    Nicole en ik proberen ons met een westers oog te verwonderen, het Congolese leven te begrijpen en er soms om te lachen. Voor de onderneming van mijn broer Patrick en mij is het minder grappig. Wij worden geconfronteerd met veel zaken die ronduit irritant of zelfs bedreigend zijn. Er verschijnen nieuwe tarieven en belastingen, die alom wegbarrières met zich meebrengen. Het aantal ritten per vrachtwagen neemt hierdoor af en het kost altijd geld. Een nieuw vignet voor vrachtwagens, voor iedere provincie waar doorheen gereden wordt een ander. Een extra belasting om uit te laden in de stad, een speciale permissie om overdag te rijden. Expats moeten opeens een carte de résidence kopen voor honderden dollars. De roulage of verkeerspolitie, het hele jaar door al een hinderlijke aanwezigheid in Congo, wordt nu geflankeerd door een aantal andere geüniformeerden. Bij verkeersknooppunten bots je zelfs op drie eskaders met elk een eigen missie om de kas te spekken. Aanhoudingen vinden zonder erg veel uitleg plaats. Soms wordt het nummerbord er afgerukt, dat dan uitsluitend tegen betaling kan worden teruggekocht. De parlementaires debout weten me te vertellen dat ‘toutes les fonds sont utilisés pour les campagnes des élections’ – er is geen geld meer in de staatskas. ‘Et tout ça à cause des Américains’, voegen ze er steevast aan toe: het is allemaal de schuld van de Amerikanen.

weegbrug

De nieuwe weegbrug op de route naar Kikwit

De merkwaardigste barrière staat sinds kort op de weg naar Kikwit. Onaangekondigd is begin november een pont bascule of weegbrug geplaatst, en sindsdien worden vrachtwagens belast met boetes oplopend van 300 tot 1500 $. Dit zorgt voor een enorm tumult. Vooral omdat de weegbrug telkens andere resultaten geeft en eigenlijk gewoon niet geschikt is.
    De vrachtwagen wordt op een rolband gereden. Die weegt een as van de vrachtwagen. Vervolgens rijd je door en wordt de volgende as gewogen. Alsof je met je ene been op een weegschaal staat en vervolgens op dezelfde weegschaal met je andere been. Dit alles onder de bezielende leiding van de FONER, de organisatie verantwoordelijk voor wegenonderhoud. Zij geeft geen krimp en heeft zelfs het leger erbij gehaald omdat er geweld dreigde te worden gebruikt, vooral door de ondernemers die makala, houtskool, vervoeren. De prijs daarvan is gelimiteerd, waardoor de winstmarges voor de vervoerder extreem klein zijn. Ergens heeft iemand bedacht: ‘En nu is het onze beurt’, en: ‘We hebben tot aan de verkiezingen,’ en ondanks smeekbedes en opstandigheid gedrag moet iedere vrachtwagenchauffeur opeens extra betalen.

Wij zijn inmiddels opgehouden met die route naar Kikwit. Te veel tijdverlies en te kleine winstmarges. Voor de gezinnen in Kinshasa en omgeving zal het uiteindelijk betekenen dat makala, fou fou en maïs, dagelijkse producten vanuit de omgeving van Kikwit, duurder worden. Weer zien we dan de porties van de gezinsleden kleiner worden. Hoe lang kan dit nog doorgaan? Veel van onze collega-transporteurs zitten nu al in problemen.
    Tijdens het uitlaten van Bash zien we rookwolken van verbrande banden voor de deur van een bevriende transporteur. Hij kan zijn salarissen al een tijd niet betalen en het personeel is in actie gekomen. Een andere collega-transporteur heeft met zijn vrachtwagens onderweg ernstige pech gekregen. Hij staat al weken met zijn lading stil totdat hij de middelen gevonden heeft om het euvel te verhelpen.
    Ook ons is de nodige tegenslag niet bespaard gebleven, al heeft dat hooguit indirect met de verkiezingen te maken. Voordat de verkiezingskoorts oplaaide, waren twee van onze vrachtwagens in oktober bij ernstige ongelukken betrokken. Als je het hebt over een goede voorbereiding voor de verkiezingen. We rijden door mul zand heen en weer naar Bandundu Ville met vrachtwagens die 25 ton vervoeren. Heen met zakken meel die wij verkopen in een depot in Bandundu ville, terug met zakken fou fou of maïs die we verkopen op de Marché de la Liberté, hier in Kinshasa. Er is geen verharde weg naar Bandundu Ville, met uitzondering van een paar stukken aangestampte aarde, maar die worden al een lange tijd niet onderhouden. Alleen met 6×6 tractie, aandrijving op elke as, is het mogelijk om deze route af te leggen.
    Afgelopen oktober is voor de zoveelste keer de ruzie opgelaaid tussen de Bayaka- en de Bateteke-stammen, die langs deze route wonen. De onenigheid betreft de rechten op een stuk land. De strijd heeft weer enkele slachtoffers geëist en het leger werd opgetrommeld om de rust te bewaren. Sommige van onze vrachtwagens kwamen met kogelgaten in het chassis terug. De soldaten plaagden de chauffeurs met opgelegde bijdragen om hun barrières te mogen passeren, en een van onze chauffeurs werd ernstig gemolesteerd toen hij weigerde om bovenop onze eigen lading enkele familieleden en een paar ton lading van henzelf te vervoeren. Uiteindelijk gaf hij maar toe, met alle gevolgen van dien. De topzware vrachtwagen zakte op een schuin gedeelte weg en kantelde. De vier passagiers die bovenop de vrachtwagen meereden kwamen eronder terecht. Alle vier dood, onder wie twee jonge kinderen.

Het nieuws trof me hard. En dit was niet de eerste keer dat we een ongeluk met fatale afloop meemaken. De dood speelt een dagelijks spel in het verkeer in Congo. Maar nog niet eerder waren er kinderen onder de slachtoffers. Enige tijd hing er een gespannen sfeer in de garage. Er kon geen lachje meer vanaf. Vooral het gevoel van medeplichtigheid aan de dood van kinderen woog zwaar op me. Ik zat vaak op het terras voor mijn bureau voor me uit te staren, of ik slenterde wat rond in de garage, bedrukt en op mijn hoede.
    Helaas, zoals zo vaak wordt gezegd: als de mens aan een leeuw is ontsnapt, ontmoet hij meteen een beer. Kort na het fatale ongeluk hadden we de pech dat een andere vrachtwagen van ons op de weg tussen Matadi en Boma in een bocht van een dalende weg kantelde.
    Ook dat was niet de eerste keer. Vaak ligt de oorzaak bij een chauffeur die in de cabine een feestje bouwt met een paar vrienden waarbij chanvre – wiet – wordt gerookt. Deze keer verontschuldigde de chauffeur Bueya zich met het verhaal dat de lading rijst is gaan schuiven, dat de koorden hadden moeten worden verstevigd met spanbanden en houten schotten. Normaal gesproken vervoeren wij meel. Nu voor het eerst zakken rijst, en die schuiven inderdaad makkelijker. We geloofden hem, want Bueya is onze beste chauffeur, en gingen over tot een reparatie. Het betrof een gloednieuwe camion, in de zomer aangeschaft met een lening van 15 procent rente. Die moet dan ook echt veel ritten maken om de financieringslast aan te kunnen.
    De vrachtwagen die op weg was naar Bandundu heeft ook veel schade. Die moest versleept worden, en de gouverneur en de politie die de bewaking op zich nam moesten worden gecompenseerd, net als de gedupeerde families.
    Met de verkiezingen aanstaande is wat vlees op de botten aan te bevelen, maar we zijn door al onze middelen heen.

Camion

De gloednieuwe camion van Bueya, nog zonder enige slijtage op het profiel van de banden,
onderuit gegaan op de weg tussen Boma en Matadi.

Ik verwacht dat er tot eind december een aantal momenten zal komen waarop grote groepen dol geworden Congolezen zich agressief zal gaan gedragen tegenover de duizenden soldaten die zijn opgeroepen om de orde te handhaven en te pas en te onpas controles uitvoeren. Zodra een van de populairste oppositiekandidaten, Fayulu en Katumbi, aankondigt een mars naar het parlement te organiseren, kan de vlam zomaar in de pan slaan. Die mars zal worden verboden, maar dan zal ook worden uitgemaakt of de soldaten ingrijpen of hun geweerlopen laten hangen. Dat is het verschil tussen het begin van plunderingen en een nacht waarop er een schreeuw boven de daken blijft hangen die net zo lang aanhoudt tot het gevaar is afgewend. De vorige twee keer is de rust weergekeerd en gingen de mensen de volgende dag weer op weg naar hun dagelijkse stek om voor brood op de plank te zorgen.

Nicole en ik vervolgen onze wandeling naar de zevende rue. Weer draaien honderden gezichten onze kant op als we vrolijk in ons Amerikaanse T-shirt ‘Bonsowaaaahr!’ roepen. Ze kennen onze vrolijke, veel te Amerikaanse outfit inmiddels en er wordt altijd om gelachen.
    Dit keer echter even niet. De luide stemmen zwijgen plotseling. De parlementaires debout lijken ons te bestuderen als we langskomen. Echt vijandig is het nog niet, het lijkt meer op behoedzaamheid – even een lichte verstarring, alsof er een ongewoon dier passeert.
    Net is bekend geworden dat de EU tweeënveertig electorial experts heeft teruggetrokken. Ze hebben onderwijl daadwerkelijk het land verlaten, want ze willen hun satelliettelefoons kunnen gebruiken, en dat is tegen een protocol. Daarnaast is de EACRF (East-African Community Regional Force) zojuist uit Goma weggegaan, terwijl in januari vijftienduizend man van de United Nations Organization Stabilization Mission in the DR Congo (MONUSCO) het land gaat verlaten. Dat voelt nogal onwerkelijk, net nu het serieus begint te worden, met een verkiezingsstrijd die grimmiger dan ooit lijkt te gaan losbarsten.

Wij gaan snel terug naar onze garage. Net als ik Patrick wil vertellen wat we onderweg ervaren hebben, gaat de telefoon: ‘Met Michael van de ABN. Wij zijn van het Know-your-customer-programma en willen u enkele vragen stellen over het mogelijk witwassen van gelden. Ik heb overigens jullie boek Blauw Hout gelezen en ik begrijp wel een beetje hoe het daar gaat… ‘Patrick, ABN, jouw bank!’ roep ik. ‘Ik ben van de ING…’
    Patrick legt de verder vriendelijke Michael uit dat er bij ons niet dagelijks generaals langskomen die grote bedragen eisen, maar dat er soms weleens een biertje wordt weggegeven om de sfeer soepel te houden. Michael zal ons per mail een folder doorsturen over het tegengaan van corruptie. In een later stadium, als ik voor u uiteen zal zetten hoe de verkiezingen verlopen zijn, kom ik zeker nog even op dit handboek terug.

Nog enkele dagen. Of er werkelijk verkiezingen zullen worden gehouden, is ook nu nog steeds onzeker. Wel is zeker dat hier vrijwel elke dag de stroom uitvalt en dat de slagbuien van het regenseizoen de hele stad onder water zullen zetten, doordat de riolering met plastic is verstopt. De witten stromen massaal naar Europa. Er komen dagelijks duizenden posters bij als een uitslag op dat triest glimlachende, gerimpelde gezicht van Congo.
    Of die glimlach triest is, weet ik eigenlijk niet zeker. Hij loopt langs zoveel lijnen dat alle nuances verloren zijn gegaan.

Kuku Pemba
Zelfs KUKU PEMBA, ons barretje gemaakt van afvalmateriaal. bleef niet gespaard
voor ongeluk. Een groot vuur, veroorzaakt door een kortsluiting,
heeft een groot oppervlak van de markt Liberté in de as gelegd.
Wij hebben nog geluk gehad, maar alle plastic versieringen zijn gesmolten.
We beginnen gewoon maar weer van voren af aan.

Hippe bar voorbij de poorten van de hel

KukuPemba

Kuku Pemba. Foto: Dareck Tuba

In de AD-zaterdagbijlage van 1 juli jl. stond een groot artikel over de opening van een bar, gemaakt van afvalmateriaal, waarmee de bedenkers de plasticvervuiling in Kinshasa onder de aandacht willen brengen; een volgend hoofdstuk in mijn samenwerking met AD/Haagsche Courant, die stamt uit mijn evenemententijd. Ongeschreven spelregel is dat de artikelen een glimlach oproepen bij Hagenaar én Hagenees. Daarnaast is het een sport om met goede fotografie het artikel groot geplaatst te krijgen. Het gevolg: al twintig jaar wordt de fotograaf opgejaagd en de redactie verleid tot vrolijk onderhandelen. Het resultaat was vooralsnog vaak spectaculair.
     Zo hadden we eens een stel salsadansers artistiek in perspectief gefotografeerd alsof ze dansten met een van de markante Haagse kantoorgebouwen. Aanleiding: de aankondiging van het Stadsbal. We haalden er de voorpagina mee.
     Het is wellicht wat vergezocht om de opening van een bar in Kinshasa als Haags nieuws te presenteren. Desalniettemin, het werd een spread. We hadden dan ook echt geweldige foto’s. Alleen, er ging iets fout met de kop van het artikel: ‘Hippe bar voorbij de poorten van de hel’. Daar schrokken Nicole en ik van, want verwijzen naar de hel in een artikel dat slechts een glimlach op moet roepen, gaat wat ver. Als je in een diepreligieus land als Congo woont, is dat zelfs gevaarlijk. Ik kan het mezelf aanrekenen, want ik had het zo gezegd. Ik zocht naar een beeld voor het contrast tussen een bar die met hergebruik van materialen een hippe trend wil inzetten, en de locatie ervan: boven de in- en uitlaadplek van vrachtwagens. Een plek met de sfeer van de slonzige wanhoop van een vuilnisbelt. De bodem is tot op enkele meters diep door plastic zwerfafval vervuild.
     Op zoek naar de juiste woorden flitste er een gedachte voorbij. Eigenlijk slechts de helft, de andere helft speelde nog vaag door mijn hoofd. Een halve gedachte dus. Als dromer heb ik er daar veel van. Ze worden ook lang niet altijd voltooid. Nu, voordat we bij die andere helft komen, gaan we naar de plek die ik de hel heb genoemd. Snel, want het beeld is al aan het vervagen en verdient de aandacht!

Nicole, Shaka en ik zitten in een tuktuk. Een driewieler van het Indiase merk Keweseki. Bij het vallen van de avond zijn ze een feest voor het oog, aangezien ieder exemplaar is uitgerust met kleurige lichtjes. Het ziet er vrolijk uit, maar het voornaamste doel ervan is de tuktuk zichtbaarder te maken, want het aantal ongelukken met dit vervoermiddel is enorm hoog (en dat met een goede afloop schrikbarend laag).
     Zoals gewoonlijk in de buurt van la Marché de la Liberté staat het verkeer helemaal vast. Je kijkt ondertussen naar een dikke stroom mensen die vaak al meer dan vijftien kilometer te voet onderweg zijn naar huis.
     In een zaak met huishoudelijke apparaten zien we de Libanese eigenaar met opgerolde mouwen achter een telmachine zitten, met ogen die glanzen als zijn lakschoenen en twee ventilatoren achter hem die brommen van ouderdom. Pal voor zijn zaak zit een geldwisselaar achter een houten tafeltje. Daarnaast een mama die kleurige pagnes – lendendoeken – verkoopt. Ze hangen uitgestald aan een lijn. Daar weer naast een benzineverkoper. Zijn vloeibare goud staat in plastic flessen op een plank. Telkens stopt er een motortaxi om een liter af te nemen. Drie briefjes van duizend franc flitsen tussen snelle handen en de motor meldt zich weer in de file.
     Een boer die een groep geiten voortdrijft, houdt het verkeer nog verder op, met hels getoeter als gevolg. En dan zijn er nog de dieven, zakkenrollers, nietsdoeners en vagebonden van de gemeenste soort die zich in de buurt van iedere markt ophouden. Hun aantal neemt toe met elke meter die we door de dichte menigte vorderen. Hier en daar ook opstootjes die, zoals dat gaat wanneer er iets te zien valt, het langslopende volk tot stoppen brengen. Verder klinkt er overal geroep en gefluit van drijvers, geloei en gebulk van vee en het geschreeuw van marskramers, naast de kreten en de vloeken van de taximannen en het gekijf van automobilisten en motoren die geen millimeter voor elkaar opzijgaan.
     De tuktuk slaat linksaf onder een fly-over. Die heten ‘sautes de moutons’: schapensprongen. De chaos neemt alleen maar toe. Een vrachtwagen met balen ‘makala’ – houtskool – ontneemt het zicht door al zijn uitgespuugde zwarte rook en zorgt voor serieuze ademhalingsproblemen bij iedereen.
     Je voelt de spanning toenemen, alsof je op een donkere wolk afgaat en geen andere keuze hebt dan jezelf te onderwerpen aan zijn donkere schaduw. De schemer valt nu snel in, de elektriciteit is uitgevallen en de koplampen van auto’s, moto’s en tuktuks lichten telkens verschrikte ogen en verbeten grimassen op.
     Ik kijk naar de massa’s mensen voor en achter me. Soms heffen ze met woeste blikken een luid geschreeuw aan, soms ook laten ze de moed weer zakken. Zodra het beklemmend wordt, schiet Dante me te hulp: ‘Adhesit pavimento anima mea’: mijn ziel klampt zich vast aan de grond.
     Op het dieptepunt van de opstopping daalt er opeens eensgezindheid neer. Mensen stappen uit hun voertuigen en beginnen armenzwaaiend ruimte te maken, waardoor het verkeersinfarct uiteindelijk wordt opgelost.
     We stappen opgelucht uit de tuktuk, alsof we aan een groot gevaar zijn ontsnapt, en lopen naar de marktweg. Ooit begon een verkoper van geluidsboxen hier met het keihard draaien van muziek om potentiële klanten te laten horen tot welk volume hij kon komen. In de loop der tijd heeft een tiental anderen zich bij hem gevoegd. Het resultaat is een orkaan van snerpende en vooral harde muziek en verkoopslogans.
     Aan deze marktingang dacht ik toen ik de weg naar ons barretje kenschetste als ‘de poorten van de hel’.
     Een van de herrieverkopers stapt met gespreide armen op ons af. Zijn ogen samengeknepen tot twee donkere stipjes en zijn mond vertrokken tot een minachtende streep. Ik zit niet zo te wachten om met deze meneer in gesprek te gaan, want ik zal zo nog erg veel moeten praten, uitleggen, herhalen en overtuigen hoe ik het openingsevenement van ons barretje voor me zie.
     We lopen tegen de stroom van bezoekers en verkopers in die rond deze tijd het marktterrein verlaten en passeren stalletjes met blinkende snuisterijen, ruisende, geparfumeerde nepzijde en waaiers van bijna echte struisvogelveren. Een mama wenkt ons met handen met wel heel lange nagels en een overvloed aan nepgouden juwelen die haar aanprijzende woorden grotesk maken. In haar hand een bosje plastic bloemen. Na de geluidsmannen die de donder leken te willen verkopen, bieden deze vrouwen de roes, de altijd voortdurende, euforische roes.
     Het wordt allengs rustiger op weg naar ons barretje. Alleen de achterblijvers, die de nacht in de openlucht moeten doorbrengen, zitten aan de kant of sluipen met slepende tred om ons heen, ziel in het zog op zoek naar een slaapplek. Een marktkraam is hun bed, de hemel hun baldakijn. Allemaal wachten ze op iets, maar in Congo geeft wachten geen roest op de ziel. Het is een staat van rust waarin ze op alles zijn voorbereid. Degenen die het laagst zijn gevallen hebben zelfs geen belangstelling meer voor vuilnis, naaktheid of krabben, want die waren slechts van dienst om te redetwisten met God.
     Het donker is nu helemaal ingetreden. Een hond springt opzij, zijn oren naar achteren gevouwen en zijn magere staart beschermend om zich heen gebogen. We zien ze nauwelijks nog, maar weten dat gezichten ons aanstaren. De donkere kringen onder de ogen verraden iets van het duistere labyrint waarin we lijken te zijn verdwaald. Ze spreken, vechten noch ruziën, maar er is een stille gespannenheid, een starre felheid.
     We komen bij een plein waar overdag machines draaien om de uitgeladen cassave te vermalen. Er ligt een grote plas water met resten van fufu en kadavers van vogels en honden die een diepe, weeïge geur verspreiden. Het is hier dat Nicole tegen een schutting leunt en verzucht: ‘Ik weet niet of ik nog verder wil. Dit wordt me te erg.’ Ik spoor haar aan nog even door te lopen, want we zijn bijna op het parkeerterrein voor de grote camions. Verstard en vertwijfeld loopt ze door.
     Met een stuk karton veegt een man de sintels samen van een vuurtje dat hij aan het bouwen is. Als de witte gloed van kolen met een dun laagje is bedekt, vervaagt zijn gezicht in de duisternis. Wanneer hij vervolgens het vuur weer aan blaast, klimt zijn gehurkte gestalte omhoog langs een van de kolossen, dan pas herkenbaar als een vrachtwagen.
     Erachter gloeit een lichtbron. We komen op een open plek met in het midden een feeëriek verlicht huisje. Er hangt een bijna onheilspellende rust. De tegenstelling tot de wereld achter ons had nauwelijks groter kunnen zijn. Hier klinkt muziek, er wordt gelachen en gedanst.
     Jonge mannen, halfnaakt en wild. Overdag laden ze camions uit, ’s avonds hangen ze hier op het pleintje rond. Ze herkennen mij, maar Nicole nog niet. We worden luidruchtig verwelkomd. Ze kijken ons aan met een heftige blik, even roekeloos in tegenspoed als zij fel is in voorspoed, en de schok die Nicole eerst op haar maag had geslagen, tast nu haar zenuwen aan.
     Het zijn jonge gasten nog die niet meer van het leven hebben gezien dan armoede en onzekerheid. Hun dagloon gaat direct op aan agène, Congo’s zelfgestookte alcohol. Hun leven is verbluffend simpel, het beperkt zich tot het allernoodzakelijkste. Met groot gebaar wijzen ze naar hun keel, want daar hoort nu eten en bier in te worden gestopt. En te midden van hun opgewonden kreten kijken we naar ons wonderlijke plastic gebouwtje waarvan de lichten een geest in de ruimte lijken te hebben geblazen, onstoffelijk, onbeweeglijk en oneindig.
     De naam ‘Kuku Pemba’ verwijst naar een karakter uit een oeroude legende die te maken heeft met het ontstaan van Kikwit, een stad 500 kilometer naar het oosten, waar de agrarische vracht vandaan komt.
     Het barretje is dus gemaakt van een oude container, zwerfplastic en nog wat andere afgeschreven spullen die we op de markt vonden. De vele lichtjes zorgen vooral ’s avonds voor een onwerkelijke sfeer. De boodschap van Kuku Pemba is: ‘Récycler, ré-utiliser et réduire’. In de tien dagen dat het nu onofficieel draait, heeft het al een bijzondere status verworven. Kinois hebben gezegd dat dit iets geheel nieuws is. Dat doet ons goed. Blijkbaar is het ons gelukt met afvalmateriaal het Congolese hart te raken. De boodschap ‘Plastic smijt je niet weg, maar geeft plezier als je het hergebruikt’ is geaccepteerd en ook de omzetten zijn verrassend.
     We komen onze mensen tegen. Allereerst mama Angèle. Met haar valt niet te spotten. Terwijl de klanten zich laten meeslepen door de heersende vrolijkheid, is en blijft zij scherp. Haar blik is constant in beweging. Ze ziet alles wat er hier gebeurt, hoort alles wat hier wordt gezegd.
     Voor de deuren van de container zitten danseressen. Ze zullen optreden tijdens de opening en worden geïnstrueerd door Shaka. Deze artiste plasticien, zoals hij zichzelf noemt, heeft alle decoratie van plastic flesjes gemaakt.
     De danseressen nemen met kunstenaarsonverschilligheid de complimenten van bewonderaars in ontvangst die hen voortdurend van drinken voorzien. Onder hen een aantal van wie het uiterlijk alle mogelijke ondeugden verraadt en juist daardoor de aandacht trekt: sluwheid, dronkenschap en dierlijkheid in alle gradaties. Ook bij de dames. Jonge meisjes, zonder uitzondering getooid met suki brasilienne – pruiken van Braziliaanse afkomst – en grote wimpers. De oudere vrouwen ook, hoewel ‘oud’ hier heel betrekkelijk is. Zij mengen vrolijkheid met wulpse poses en stralen zolang ze leven.
     Over contrasten gesproken.
     Je vraagt je meermalen af in welk zwart gat je terecht bent gekomen als je in Congo woont. En dan heb ik het nog niet over de oorlog in het oosten. Criminaliteit is nooit ver weg. Om je heen sterven dagelijks mensen aan malaria en verkeersongelukken. Het lijden dat veel mensen hier doorstaan is voor ons nauwelijks voor te stellen. Als je het niet gewend bent, ligt een vergelijking met de hel voor de hand.
     Als je het wel gewend bent blijkbaar ook, want ik leef hier al dertien jaar en de gedachte aan ‘de poorten van de hel’ blijft in mijn hoofd opdoemen.
     Onwillekeurig denk ik terug aan het verkeersinfarct: het beeld van een keurig gekleed meisje met open mond en schrikogen op de achterbank van een tuktuk naast ons. Ik kijk haar aan alsof ik een wonder verwacht. Zij lijkt me toestemming te vragen om weer adem te mogen halen. Dan, opeens, komt alles in beweging. Terwijl onze tuktuk die van haar passeert, steek ik mijn hand op. Zij de hare ook, en we geven elkaar een high five.
     Op zo’n moment is die andere helft van de gedachte aanwezig, zwakjes, half bewust. Hij gaat over troost: over hoe Congolezen in hun lijden bij elkaar komen en elkaar helpen. Dan zijn ze ‘comme des fréres’, broederlijk verbonden met elkaar.
     ‘Als dit de hel is, dan is die zo erg nog niet,’ schoot het door mijn hoofd. Heel even maar. Gedachten blijven nooit lang hangen in een land met zoveel scherpe kanten. Maar ik weet wel dat daar ergens het houden van Congolezen begint.
     Nicole haalde haar wenkbrauwen op toen ik haar zei waar ik aan dacht. Ze is mijn gedrag al een beetje gewend en kiest haar momenten om er iets van te zeggen. We stapten uit bij de markt, en toen de boxenverkoper met gespreide armen op me afkwam, was het even alsof Dante’s Vexilla regis prodeunt inferni – ‘vaandels van de hellevorst’ – dichterbij komen.

Rest nog die opening van ons barretje. Een kleine kermis in de Congolese hel. Dat stukje komt niet in het AD. Om toch een glimlach bij u los te krijgen: er bestaat een schattig filmpje van op YouTube.

Interview AD

Als het echt is, is het waar. Deel 2

Nieuw in Congo

De eerste bewegingen naar de verkiezingen zijn gemaakt. Felix Antoine Tshisekedi, in de volksmond Fatshi Beton genoemd, heeft tot minister van Defensie benoemd Jean Paul Bemba. Die kennen wij. Hij heeft tien jaar in de Scheveningse gevangenis gezeten wegens oorlogsmisdaden waarbij onder meer kindsoldaten waren ingezet. Ik hoorde al veel over Bemba toen hij nog in die gevangenis zat. Ik werkte in die tijd op de rivier Congo als reder. Meermalen merkte ik hoe populair hij was in de omgeving van Lisala. Hij had daar de business van zijn vader voortgezet: met vrachtwagentjes goederen heen en weer slepen van het binnenland naar Kisangani. Daar is hij heel rijk mee geworden. Langs de Congo-rivier werd hij daar algemeen om bewonderd en sindsdien is zijn ster alleen maar gerezen. Totdat hij op reis in Europa werd opgepakt. Tien jaar heeft hij vastgezeten in Scheveningen. Berucht zijn de verhalen over getuigen die als vermeend slachtoffer werden overgevlogen, in Den Haag in riante hotels werden ondergebracht met bijbehorende sejours, maar die in de rechtbank Bemba opeens niks meer te verwijten hadden. Gèk werden ze ervan bij het Internationale Strafhof! Bemba werd nooit echt veroordeeld voor zijn misdaden, maar wel voor het omkopen van verdachten. Het Strafhof was een paar miljoen armer, maar ze hebben wel een tikkie teruggegeven, want omdat Bemba niet werd veroordeeld, kreeg hij ook geen compensatie. Die regels worden nu aangepast bij het Strafhof.

Victor Kamerhe: 1000 frcs = 1 $.

Als minister van Economie is aangesteld Victor Kamerhe. Die was niet al te lang geleden opgepakt voor fraude en in Kinshasa in de beruchte Makala-gevangenis vastgezet. Vijanden met een dik salaris in de regering verstoppen is ook een vorm van inclusiviteit, maar dan op z’n Congolees, zullen we maar zeggen. Het blijft merkwaardig. In ieder geval zitten beide querulanten nu op het pluche van een regering, samen met zevenenvijftig ministers. Dat wil zeggen vijf vice-premier ministres, elf ministres d’État, negenentwintig ministres, één ministre déléguée en twaalf vice-ministres. Best een grote regering voor een economie met een jaarlijks Bruto Nationaal Product van 39 miljard $. Dat is nog geen kwart van wat Nederland jaarlijks omzet. En de oppervlakte van Congo is zesenvijftig keer die van Nederland, dus dat mag een ministertje meer kosten, misschien. Met dit soort getallen kun je al aangeven dat Congo niet onmiddellijk is te snappen en iets ongrijpbaars heeft. Hoe moet je bijvoorbeeld begrijpen dat Congo in feite een van de rijkste landen ter wereld is door zijn grondstoffen, maar in de praktijk ergens onderaan de lijstjes bungelt als arm land. Leeggezogen door de rijke landen, heeft u gelezen. Voor een regering die dat toestaat of zelfs mogelijk maakt, worden nu in december verkiezingen gehouden.

Verkoop van palmolie langs de weg.

Echt voelen dat Congo niet zomaar een ander land is, maar meer wegheeft van een andere planeet, doe je wanneer je er voor het eerst naartoe gaat. Zoals mijn lieve Nicole onlangs deed. In juni 2022 heb ik mij volledig bij zinnen en in bijzijn van honderden getuigen aan haar verbonden. Een geweldig huwelijksfeest, een en al parels en diamanten, nou ja, veel muziek en slapen in mijn appartementje aan de Scheveningse Zeekant. Al onze vrienden waren op het feest en de start kon niet beter. Vol goede moed riep Nicole dat ze net zo makkelijk in Congo kon werken, want placemaking en creëren van talentpools voor bedrijven kun je net zo gemakkelijk remote, op afstand doen. Iedereen komt er na een bruiloft achter dat er dingen zijn die je hebt onderschat. Ik heb zeker te lichtzinnig gedacht over mijn vrouw die sportief toezegt remote te komen werken in Kinshasa. Daarvoor heb je om te beginnen een stabiele internetverbinding nodig. Dat is een probleempje in Congo.
    Op Bruxelles Airport Zaventum wordt Nicole met de andere reizigers voor Congo verwezen naar de allerverste pier. Vanwege Schengen of zoiets ga je daar door een extra checkpoint. Vanaf dat punt begint je reis echt: vanaf hier is het Afrika. Het is er rommeliger, luidruchtiger, en keurig in de rij staan is verleden tijd. De handbagage wordt opgemeten, die is vaak te groot en levert ongegeneerd luide discussies op. Dit is allemaal deel van het grote avontuur, denkt Nicole. Een gezonde spanning die groeit tijdens de prettige vlucht van Bruxelles Airlines. Urenlang vliegt Nicole al boven pikdonker Congo. Niets te zien. Geen enkel lichtje te bekennen. Dat donker krijgt pas echt diepte wanneer die hier en daar wordt verlicht door een enkel peertje in de miljoenenstad Kinshasa. Het onbekende is nog dreigender als het niet te zien is. Dan maakt het vliegtuig een bocht en springt het helverlichte vliegveld N’djili in het oog. De landing wordt ingezet.
    Op de trap van het vliegtuig slaat de tropenhitte toe en legt een warme deken om Nicole heen. Er landen hier maar enkele vluchten per dag, dus taxiet elk vliegtuig tot vlak voor de aankomsthal. De airportbus draait een rondje van honderd meter en je mag weer uitstappen. Je had het prima kunnen lopen, maar internationale veiligheidsregels gelden sinds de nieuwe aankomsthal ook hier. Over het Covid-virus hoor je niet zoveel meer, maar toch moet iedereen eerst door een witte tent met een rood kruis erop. Ik had Nicole al gezegd om daar een stempel te laten zien van haar vaccinatie van drie jaar geleden en dan rol je er zo doorheen, maar je moet wel met iets zwaaien, want anders heb je een gesprekje. Overigens zonder al teveel gevolgen, want de Covid-test kan niet meer worden uitgevoerd. De bedoeling van die tent is inmiddels wat onduidelijk. Een kleine petit rien voor de dienstdoende medewerker wellicht.
    Sinds een jaar of vijf is vliegveld N’djili helemaal vernieuwd en de aankomsthal ziet er goed uit. Strak ingericht. De hele dag lopen schoonmakers rond en de look van een zichzelf respecterend land wordt bij aankomst in Kinshasa echt waargemaakt. Het chagrin dat Nicole had overgehouden aan de irritante procedures om een visum te krijgen krijgt een staartje, want de DGM-immigratiedienst is hier net zo stug en onvriendelijk als in Brussel. Die is overigens al veel beter dan toen de nieuwe terminal nog niet gebouwd was. Toen werd elke witte apart ondervraagd in een snikheet kamertje en was er veel gespreksstof nodig om er zonder infraction uit te komen. Die situatie bestaat niet meer. In de hal met de bagageband is er qua inrichting geen verschil met andere vliegvelden in de wereld. En toch voelt iets opeens echt anders. Er hangt in de lucht iets boosaardigs dat veel hoop wegneemt. Onheil ligt op de loer, dat is de essentie van onheil, en alleen de uiterlijke schijn van een professionele airport hield dat nog tegen, zoals de lucht het gewicht van wolken draagt voordat die in regen verandert.

Er zijn veel teveel mensen. Een massa gele hesjes zwermt voor de band met bagage en ze hebben alle karretjes ingenomen. Nicole kan geen trolley meer vinden voor haar bagage. De mannen met de hesjes maken veel herrie, alsof ze daarmee hun belangrijke aanwezigheid duidelijk willen maken. Ze bewegen heftig met hun armen en met een overvloed aan woorden en weinig reserve lijken ze te willen zeggen: ‘Je hebt ons nodig om door de douane te komen.’ Er wordt zoveel kabaal gemaakt dat Nicole zichzelf niet eens meer kan horen denken. De onrust in die bedrieglijk vertrouwenwekkende omgeving van het internationale vliegveld maakt je dubbel waakzaam. Nicole voelt iets in haar keel opkomen wanneer porteurs haar boardingcard willen checken en ongevraagd haar bagage op een van hun karretjes leggen. Ze grist haar eigen bagage en paperassen terug en houdt haar lippen stijf op elkaar. Met een bezweet voorhoofd of misschien wel een beetje koorts voelt ze de speelse aanraking van een wildernis, een gevoel dat een voorbode blijkt van een hevigere aanval die niet veel later zal komen.
    Wanneer ze buiten komt, heeft ze twee mannen naast zich die met haar meelopen en allebei een hand op haar rolkoffer hebben. Ze ziet mij niet meteen, maar ik zie het visage serré, die rimpel tussen de ogen, waarmee iedere witte zich siert in Congo. Een boze, afstandelijke blik die het gedruis moet afschrikken, alleen helpt het niet. Zwarte mensen verpakken hun ergernis in een brede glimlach, alsof we allen broeders zijn en alles een geweldige mop vinden. Dat werkt veel beter. Haar blik is inmiddels overgegaan in wijd opengesperde ogen. Haar speeksel verandert in zaagsel, want voor haar staat een massa taximen, hotelgidsen, geldwisselaars, telefoonkredietverkopers en veel ander onduidelijk volk te roepen en naar haar te wijzen. Ze kunnen overduidelijk niet door een afzetlint worden tegengehouden, ondanks wat formeel terugduwende soldaten, en ze zal door deze meute heen moeten. Dan ziet ze mij. Ik grijp haar koffer en haar hand en we kunnen, op een afstandje van de drukte, elkaar de omhelzing geven waar we lang op hebben gewacht. Met het ene oog elkaar aankijkend en met het andere naar de bagage turend. Er zitten nog steeds twee handen van twee porteurs aan geplakt. ‘Simba té,’ zeg ik, afblijven! Er volgen wat protesten – dat ze haar al de hele tijd hebben geholpen en betaald moeten worden.
    Nicole is in het begin nog wat stilletjes, onderweg naar ons huis. De dreiging van die horde wilde, op geld beluste mannen heeft plaatsgemaakt voor een niet minder rauwe massa mensen die tegen de achtergrond van de onmetelijk vulgaire en kakelbonte schoonheid van Chin populair, de buitenwijken van Kinshasa, hun leven leiden. Door de ramen van de Toyota Landcruiser kijken naar het dagelijks leven van Kinshasa is een bijzondere en rijke ervaring voor elke ervaren reiziger die zichzelf inprent van alles zoveel mogelijk te genieten.
    Er valt ook veel te zien onderweg. De weg van het vliegveld naar de wijk Limete is dezelfde als die van de vrachtwagens die uit de binnenlanden komen met hun agrarische goederen. De verkoopprijsprijs van houtskool is gereglementeerd sinds de tijd van Mobuto en de vrachtwagens met dit zwarte goud zijn er in overvloed. De marges zijn erg klein, en om nog iets te verdienen zijn de vrachtwagentjes soms wel vijf meter hoog geladen met zakken. Nicole schiet in de lach als ze ladingen bijna ziet omvallen, terwijl dragers, dubbelzwart, achterop staan of boven op de lading zitten en met hun handen de zaak in evenwicht proberen te houden. Geen enkele auto of vrachtwagen is zonder deuken, en nog steeds lachend vraagt ze of we bij de botsautootjes op de kermis zijn beland. Sommige taxibusjes hebben geen deur, waardoor je de chauffeur ziet zitten met tussen zijn knieën een jerrycan met een slangetje naar de benzinetank. Als de dicht op elkaar gepakte passagiers in zo’n geel taxibusje, ook wel esprit de mort genoemd, Nicole in de gaten hebben, wordt naar haar gezwaaid. Vrouwen wijzen jaloers naar haar blonde krullen, want iedere Congolese vrouw die het kan betalen geeft haar geld uit aan een pruik van suki bréziliën, Braziliaans haar. Er wordt naar haar geroepen. Er wordt naar haar gezongen. Kinderen worden naar het raampje getild en beginnen ook allemaal te lachen en zingen gospelliederen. Nicole hoort die heel eigen magie in dit zingend voordragen van verzen, waarvan de melodie lijkt voort te spruiten uit woorden die niets willen zeggen. De taal Lingala, die lijkt te bestaan uit blije muziek.

Mars oppositieEen mars van de oppositie hard neergeslagen.

Een file voor ons belemmert de voortgang. Onze chauffeur Bienvenu steekt zijn hoofd uit het raam en vraagt een voetganger wat er aan de hand is. Die vertelt ons dat hij een omweg moet nemen, want er zijn marsen van de oppositie en de politie heeft met scherp geschoten. Meerdere doden, waaronder kinderen. We gaan van de grote weg af, samen met veel andere auto’s. Individuen willen de verkeerschaos in goede banen leiden en schreeuwen als gekken en zwaaien woest naar iedere richting, maar het verkeer zit helemaal vast.
    ‘Wat is dat voor geur?’ vraagt Nicole. ‘Plastic!’ antwoord ik. ‘Ze hebben in Kinshasa geen vuilophaaldienst en iedereen verbrandt zijn afval.’ We rijden langs tal van kleine vuurtjes en door olielampjes verlichte stalletjes die de rook spookachtig doen oplichten en het zicht belemmeren. Een persoon met grauwe, gescheurde kleren en teenslippers duwt ineens zijn hoofd door het halfopen raam bij Nicole. ‘Ahh mundele!’ (blanke), ‘ça c’est le Congo ici héhh!!’ roept hij uit, terwijl hij zijn hoofd terugtrekt, want Bienvenu draait het raam omhoog. De man verdwijnt in de massa. Nicole laat zich achterovervallen, terwijl de airconditioning verkoeling geeft in de nu afgesloten auto.
    Dit voelt voor haar alsof ze in haar auto zit en op haar routeplanner ziet dat de richting waarin zij zich begeeft ver afwijkt van de juiste richting, maar zij niet bij machte is om dat te veranderen. We passeren een billboard van Kamerhe, die een biljet van 1 dollar laat zien met een tekst dat die gelijk aan 1000 franc moet zijn, en onder zijn leiding dat bedrag ook zal worden. Hoe dan? Langs de weg staan stoeltjes en tafeltjes van geldwisselaars. Op een kartonnen bordje staat geschreven dat de koers 2500 franc is voor een dollar. Nicole begint weer te lachen, nu zenuwachtiger. ‘Godsakker!’ roept ze uit. Vloeken doet een ervaren reiziger altijd in zijn eigen taal. Meer Zeeuws kan ik Nicole niet krijgen.

Na aankomst een mojito op het dakterras.

Als het echt is, is het waar. Deel 1

Shaka

Ook vanochtend wringt het verkeer op Boulevard Lumumba zich in de richting van het centrum van Kinshasa, en het geroep van de wéwa, de motortaxi’s en het geschreeuw van de ‘ress’ – de receptionneurs van de 207D Mercedes-taxibusjes – worden steeds luider. De Boulevard heeft een extra reden om mee te dingen naar de titel ‘Weg met de meest gruwelijke file ter wereld’: hij verbindt het vliegveld met de stad, en ook nu moet iedereen aan de kant, want daar klinken de loeiende sirenes van motoragenten. Een tiental luxe SUV’s met geblindeerde ruiten en knipperende 4×4-lichten moet erlangs. Voorrang voor gasten van de president of misschien wel de president zelf. De file wijkt niet en een legertje in zwart pak gehulde civiele agenten met zonnebrillen en walkietalkies springt uit de voorste Fortuner en begint ook te schreeuwen. De elitecolonne wordt over de baan van het tegemoetkomende verkeer geleid. Dan vindt iedere taxi dat hij dat recht ook heeft en is het tafereel van woeste ongebondenheid en dierlijke ruwheid compleet.
    Voor de 18e Rue, de laatste zijweg van de 6,5 kilometer lange Boulevard, staat een goudkleurig standbeeld van Patrick Lumumba, de voormalige ‘Premier ministre’. Hij heft een afwerende hand, alsof hij wil zeggen: ‘Rustâggg!’ en: ‘Deze kleur is niet mijn keuze geweest!’ Ondanks zijn wat ingehouden karakter heeft hij die protesterende houding in 1960 met de dood moeten bekopen toen hij door de Belgen werd gefusilleerd. Om hem te eren wordt er een park aangelegd, maar dat idee kwam lang na het plan uit 1970 van president Mobutu om een tweehonderd meter hoge toren als toeristische attractie te bouwen. Pas vorig jaar kwam het idee van het standbeeld erbij, maar terwijl het verkeer eromheen in alle toonaarden blijk geeft van zijn aanwezigheid, is het in dit park stil. Het publiek wacht nog steeds totdat het afgebouwd is.
    Naast de drukke vierbaansweg lopen parallel twee ‘petit boulevards’, bedoeld als op- en afritten van en naar de zijstraten. Die zijn niet geasfalteerd en bieden de troosteloze aanblik van straten in onbruik. Voor de ingang van de 18e Rue waar wij onze garage hebben, staat een benzinestation. Het station is afgezet met linten, want de eigenaar heeft zijn leveringen van diesel en benzine niet goed op orde. Het personeel leunt in uniform tegen de pompen, wachtend op de tankwagen.
    Aan de linkerkant van het station is de ingang van de busmaatschappij van Kinshasa. Ook hier is weinig beweging, want de meeste bussen staan met panne op het terrein. Dit is de derde keer in de twaalf jaar dat ik hier ben dat ik een poging meemaak om busvervoer te realiseren. Het management en de politici romen de kas van de plaatsbewijzen en het onderhoudsbudget af. Voor reparaties worden onderdelen uit bussen gehaald die er voor onderhoud staan, en zo blijven steeds meer bussen achter op de remise. Het wachten is op een vierde buitenlandse injectie voor de aanschaf van een honderdtal fonkelnieuwe bussen die vervolgens in zo’n vier jaar worden afgeragd.
    Rechts van het benzinestation op de hoek van de 18e Rue staat een donkerblauw geverfde container met het opschrift ‘République Démocratique de Congo, Ville de Kinshasa, Ministère intérieur et sécurité, Département police, Antenne Limete industrielle. Equipe d’Intervention’ en nog wat titels in een kleinere letter daaronder. Voor de container bevinden zich twee stoeltjes en twee agenten die stilzitten, met uitgestrekte benen en de smoelen van lompe honden die kijken naar wat voorbijkomt. Hun mitrailleurs hebben al vier jaar geen druppel olie gezien. Iedere dag staan de agenten vroeg op, want er kunnen veel dingen gebeuren, en iedere dag gaan ze vroeg naar bed, want er is te weinig gebeurd om over na te denken.
    Er klopt iets niet. Te veel losse eindjes. Dat gaat verder door de hele stad. Er is daardoor iets niet in orde met de atmosfeer, met de uit duizenden draden geweven verhalen die een stad maken. Ze lijken hier geen patroon te vormen, en als ze dat wel doen zijn er naast de pompeuze, carnavaleske, glinsterende patronen ook veel onafgemaakte en donkere patronen ontstaan. Hier ontbreekt een gouden draad.
Die gouden draad moet nog komen. Wij gaan de komende maanden de vierjaarlijkse verkiezingscyclus lezen en begrijpen zoals die in de straten, fabrieken en gebouwen van industriewijk Limete rond Boulevard Lumumba te volgen is, want die is daar veel duidelijker te lezen dan in kranten of op social media.
    Hoewel Boulevard Lumumba alles heeft van het grauwe, beduimelde, stoffige en onpersoonlijke dat bij een doorgangsweg hoort, worden hier in november olie en patronen verstrekt voor de mitrailleurs van agenten, want hier zal een kreet opstijgen waarvan de schrilheid de stoffige lucht van Boulevard Lumumba en heel Kinshasa zal doorsnijden als een scherpe pijl die recht op het hart van Congo af zal vliegen. Maar voordat dit spektakel van het verkiezingscircus zijn beloftes waarmaakt, volgen hier eerst de clowns. De trapezeartiesten laten nog even op zich wachten.

Shaka Masker. ‘Réduire, recycler, ré-utiliser. Ça c’est la solution!’ We maken een statement over de ongelooflijke hoeveelheid plastic in Kinshasa. Foto: Roland Verbiest.

Een jongeman, niet te lang, slank, natuurlijk zwart, met lang rastahaar en oordopjes in loopt swingend langs de blauwe container. De agenten zijn hem ofwel gewend of ze slapen achter hun zonnebril, want ze geven geen krimp als hij hen passeert. Shaka heeft het niet makkelijk gehad in zijn leven. Op zijn vijftiende de oorlog ontvlucht en in z’n eentje vanuit het oosten naar Kinshasa gekomen, om vervolgens enige jaren op straat te leven. Daar is hij bovenop gekomen. Ik ontmoette hem op een expositie. Niet veel later gebruikte hij onze garage als decor voor foto’s van plastic kostuums die hij gemaakt had. Inmiddels werk ik alweer enkele maanden met hem samen.
Shaka’s kledingkeuze is eigenaardig. Hij draagt vrijwel altijd hoge bergschoenen en een overall, maar heeft een fijn oog voor kleuren en effecten. Alles altijd zó geaccentueerd, dat hij naar voren komt als een personage dat past bij het toneel van zijn daden. Dat zijn voor hem de feitelijkheden als kunstenaar. Hij negeert de voorschriften van de heersende mode en schept die zelf. Shaka noemt zichzelf plasticien. Met gedurfde plannen en opvattingen die gloeien met een barbaarse glans, glinstering en pikanterie, herschept hij plastic afval tot kunstobjecten.
    Inmiddels hebben wij een bar geopend op de plek waar vrachtwagens vanuit Kikwit en Bandundu-ville hun groenten uitladen: Liberté, de grootste markt van Kinshasa. Shaka heeft de barcontainer helemaal versierd met plastic flesjes, blikjes en dopjes. De naam van de bar is Kuku Pemba, een figuur uit een eeuwenoud, bijna vergeten verhaal uit de omgeving van Kikwit. Op een oud stuk staal staat geschreven: ‘Kuku Pemba dit: réduire, récycler, ré-utiliser. Ca c’est la solution!’ We maken hiermee een statement over de ongelooflijke hoeveelheid plastic in Kinshasa en het ontbreken van enige organisatie in de vuilnisophaal. Het project is overigens erg goed ontvangen en de buren maken inmiddels ook gordijnen van dopjes. Wat gemaakt is van afval, wordt door deze Congolezen herkend als een cool cultureel object.

‘Kuku Pemba’, onze containerbar, vernoemd naar een figuur uit een eeuwenoud, bijna vergeten verhaal uit de omgeving van Kikwit. Shaka heeft de bar geheel versierd met plastic flesjes, blikjes en dopjes.
Foto: Roland Verbiest.

Shaka loopt door de 18e Rue naar onze garage. Altijd weer vraag ik me af wat het is met zijn glimlach. Hoe vaak al bracht hij hiermee mensen van hun stuk? Die lach vormt een antwoord op vragen waarop normale antwoorden tekortschieten. Hij straalt iets uit van de onschuld van een totaal ongecorrumpeerd wezen. Dat beeld maakt hij gewoonlijk ook wel waar, maar niet altijd. Hij liet in het begin al zien dat hij ook een schelm kan zijn. Toen ik het idee opperde om van een container een bar te maken, reageerde hij eerst geestdriftig, met een licht ontvlambare verbeeldingskracht, alsof elk idee werd omgezet in een gevoel en elk gevoel in een passie, en was hij een en al aandacht. Maar toen het gesprek verschoof naar de uitvoeringsfase en hij zeker wist dat hij geld zou krijgen, versoepelde hij aanmerkelijk. Vaak zie je bij Shaka dat hij even nadenkend opkijkt, verbaasd over waar zijn woordenstroom hem heen heeft gevoerd. Maar niet op dat moment, want daar verscheen zijn glimlach, meeslepend, onweerstaanbaar, daar zat opeens een volledig mens, iemand die door een enkele gelaatsuitdrukking de wereld kan veroveren. Hij giechelt even, ‘Hihi!’, en likt zijn lippen als een tevreden kat.
    Ondanks zijn straatmanieren heb ik Shaka omarmd en leef ik met zijn routine om iedere dag glimlachend te komen melden dat hij geen geld heeft – ja, hij krijgt salaris – en iets nodig heeft, content met deze vanzelfsprekende hindernis om zich achter te verschuilen. Shaka moet, net als wij hier allemaal, hard werken, met inbegrip van het opruimen van zijn eigen rotzooi. Als ik hem daaraan herinner, kijkt hij me even wezenloos aan alsof hij wil zeggen: ‘Je kunt een tijger niet verwijten dat hij geen vleugels heeft.’
    Shaka komt aan bij de garage en ik geniet ervan hoe hij zo ernstig en eigenzinnig plastic flesjes bewerkt, rangschikt en aan elkaar rijgt met het geduld, de vindingrijkheid en de behoefte om te vergeten van een gevangene. In onze garage hangt mede door Shaka een lossere sfeer, en we genieten van onze droom en het idee dat creëren het meest werkelijke is dat er bestaat.
In de komende maanden zal het leven veel van zijn opwekkende kanten kwijtraken. Ik heb het verkiezingscircus in Congo twee keer meegemaakt en weet inmiddels wel een beetje wat ons te wachten staat. Euveldaden van de zittende regering zijn ophanden, daar zien we nu al vele aanwijzingen voor. Fatsoenlijke mensen zijn schaars als er een prestigieuze positie te verkrijgen is. Het merendeel ziet macht als iets om mee te pronken en niet om ten goede te gebruiken. Er komen momenten met zo’n beklemmende sfeer dat het lijkt alsof je tien mogelijke uitwegen razendsnel tot één beperkt ziet worden. Dan ben je niet spraakzaam. Je houdt je adem in en voedt je met de kop van één long, terwijl de kogels over je hoofd vliegen, en je spaart de rest, donker en stil.
    Zal Shaka de komende maanden door het verkiezingsrumoer hardere trekken krijgen en zal zijn blik donkerder worden? Zal een schennende hand een eerste rimpel in zijn ziel tekenen en hem een eerste grijze haar bezorgen? Ik voorspel alvast: nee! Misschien omdat Congolezen al zo vaak zijn getest als een metaal dat zijn hoogste hardheid heeft bereikt onder de extreemste temperaturen. En ik weet al dat dat het er heet aan toe zal gaan. Dit circus is gruwelijk en onvergetelijk, maar laat bij de mensen uiteindelijk niet méér indruk achter dan een voetstap op een modderweg in het regenseizoen. Hoe dat allemaal kan? Stil nu! We gaan ons haasten. Hooggeëerd publiek!! Het laatste bedrijf is al begonnen. En volgens een oude theaterwet is dat altijd het kortste.

Bandentrap

Bandentrap. In onze garage hangt mede door Shaka een nog lossere sfeer en we genieten van onze droom en het idee dat creëren het enige en meest werkelijke is dat er bestaat. Foto: Kris Pannecoucke.


Paus François komt naar Kinshasa

De drie wijken rond het vliegveld Ndolo, midden in het centrum van Kinshasa (Congo), zinderen van de voorbereidingen voor het bezoek van paus François. Rondom het onderwerp godsdienst is een Nederlander geneigd zich af te vragen of niet iedereen iemand zou moeten kennen met wie hij openhartig zou kunnen praten. Immers, met alleen moed wordt het toch erg eenzaam. In Kinshasa daarentegen is de katholieke kerk een machtig instituut: 33 procent van alle Kinois is een regelmatige katholiekekerkbezoeker.

Paus François zou vorig jaar juli komen, maar bezeerde zijn knie en de zaak werd afgeblazen. Dat was zuur voor alle mama’s die waren gevraagd om 10 $ te doneren. Dit bezoek heeft dus iets van een moetje. Desalniettemin werd aan de mama’s weer 10 $ gevraagd, want van het eerste opgehaalde budget was slechts de oppervlakkige glans van een afgrond van hebzucht over. Op sociale media en in geluiden achter de hand uitgesproken klinkt hierover veel ongenoegen.

Achter de landingsbaan ligt Ngiri Ngiri, een drukbezochte markt. Hier koop ik één keer per week groenten bij Mama Aminatha. Ze is de laatste tijd in alle staten, want alle verkoopstalletjes rond het vliegveld zijn geruimd, zo ook die van haar. Woedend balt ze haar vuist tegen alweer een tegenslag in haar leven. Ze heeft al veel hardship meegemaakt. Haar magere lichaam valt nog niet op in de schaduw van haar verschoten jurk, maar de holte achter haar sleutelbeen des te meer. ‘Wacht maar!’, bezweert ze de autoriteiten die haar kraampje hebben meegenomen. Ze heeft vertrouwen in Nzambe, God, en de paus. Haar gezicht is opgeschroefd enthousiast en ze heeft een nieuw soort geloof over zich. Het is nu uit met alle ellende, preekt ze. Let maar op! Ze bidt vurig dat het duister wordt verstrooid, dat die oplichters worden verjaagd. Terwijl ze haar groenten nu in een achterafstraatje voor me inpakt, verzekert ze me dat na het bezoek van de paus vreugde zal heersen in ons hart, en ze meent het. Haar gezicht, en zelfs haar lichaamshouding, weerspiegelt naïviteit, niet bedacht op spot of humor. Mama Aminatha zal de mis bezoeken die woensdag 1 februari plaatsvindt te midden van de twee miljoen gelovigen die worden verwacht. Een maand geleden nog dacht men nog dat er ‘maar’ één miljoen zouden komen.

Aan de andere kant van Ndolo Airport is het kruispunt Baramoto, waar het verkeer zich noodgedwongen om het anderhalve vierkante kilometer afgesloten terrein van het vliegveld heen perst. Tijdens de voorbereidingen van deze historische gebeurtenis stop ik daar bij roulage-agent Dodoli. De aardigste van het hele stel met als enige nadeel een enorm slechte adem. Hem geef ik al bijna tien jaar elke zondag een kleine na lingi merci, een financieel bedankje dat mij verzekert van een probleemloze doorgang op dit beruchte knooppunt. Ik kijk met Dodoli door de nieuw geplaatste hekken voor het mega-event. Er staat een groep van zo’n vijftig man in een kring op het vliegveld. Ze luisteren naar een geestdriftig schreeuwende generaal die onstuimige gebaren maakt. De vonken spatten ervan af, zo erg dat je het idee krijgt dat zijn geschreeuw niets te maken heeft met het onderwerp, maar dat een onbeduidende belediging de druppel was die de emmer deed overlopen. Om een militaire operatie uit te voeren heb je intelligentie nodig, om hem te winnen vooral materiaal. Daar wringt ’t, want aan alles is te zien dat de operatie pas is gestart. Waarschijnlijk net na het groene licht dat paus François echt komt. Dat was enkele dagen geleden. De generaal wijst woedend naar een weg die de aan- en afvoer voor een groot gedeelte van de twee miljoen mensen naar het vliegveld moet verzekeren. Er is wat zand gestort en het asfalteren moet nog beginnen. Dodoli haalt zijn schouders op. Hij ergert zich aan de pelotons soldaten die in afwachting van actie óf vreemd zwijgend óf naar alle kanten roepend motortaxi’s aanhouden, naar hun papieren vragen en overtredingen betaald willen zien. Dat is geld dat hij misloopt.

Standplaats Kinshasa 2

Een vreemde gespannen sfeer is neergedaald rond het vliegveld. Ook het dievengilde is niet in z’n gewone doen. Op mijn terugweg naar de 18e rue zeg ik nog even dag tegen Gaylord Epongo Makala. Deze weidse naam houdt hij aan als morele paraplu waartegen hij het precaire probleem van zijn financiën laat aanleunen. Gaylord staat met een groep dieven te posten aan de lange kant van het vliegveld waar de weg even opwipt en de oude spoorbaan heeft gelopen. Het verkeer remt hiervoor even af en degene die niet weet dat je je raam moet sluiten als je aan het bellen bent, maakt grote kans op een snelle gris, een sprint en wég is het bezit van jouw telefoon. Gaylord heeft het een keer gepresteerd om op zijn slippers ongemerkt aan de linkerkant naast mijn fiets te sprinten en mijn telefoon uit mijn borstzak te stelen terwijl ik iedereen aan de rechterkant in de gaten hield. Dat had een enorme waardering bij het dievengilde opgeleverd, want het gaat ook om ’t hoe!

Ik had hem net op tijd door en met een armzwaai hield ik hem tegen. Maar doordat ik uit balans raakte, viel ik met mijn negentig kilo boven op hem en had ik hem een tijdje in bedwang. Veel rumoer en geschreeuw, maar eeuwige roem voor mij. Sindsdien groeten Gaylord en zijn vrienden mij met een wrede grijns als ik langskom en laten ze me met rust. Soms maak ik een praatje met ze. Zo ook nu. Gaylord is erg spraakzaam de laatste tijd. Hij is bang voor de paus, want hij heeft genoeg van het gescharrel rond het trekken aan de staart van de duivel en alle uitvluchten en intriges die daarbij komen. De komst van de paus heeft zijn maag aangegrepen. Hij voelt zich al een tijdje niet lekker, en nu de dag nadert tast het ook steeds meer zijn zenuwen aan. Normaal voert hij het woord met een bestudeerde gematigdheid, en met die brutale dievenglimlach van hem kan hij je op het verkeerde been zetten. Nu echter maakt iets dat hij vanbinnen niet meer lijkt te glimlachen. Hij praat honderduit… wat niks voor hem is. Zijn hartzeer, nu het eenmaal naar buiten welt, kan moeilijk tot zwijgen worden gebracht. Iedereen maakt zich op voor de grote dag.

Standplaats Kinshasa 3

De mis is ten einde. Het is niet meer gelukt om de weg aan de entree van het vliegveld te asfalteren, maar de wandeling door de modder heen en terug van anderhalf miljoen mensen en ook de grimmige blik van de soldaten heeft de sfeer niet verstoord. Mama Aminatha is in de wolken. Ze heeft een stem gehoord die ze nog nooit eerder heeft gehoord. Vreemder nog dan een morgen zonder zonsopgang. Die katholieke kerk heeft haar waaier weer goed weten uit te spreiden. Als dilettanten een waarheid verzinnen, zie je het decor wankelen. Niet bij dit eeuwenoude instituut. Het gordijn werd spaarzaam opzijgetrokken, behoedzaam ervoor zorgend dat het licht niet te fel werd. Er werd niet te veel gestrooid met effecten die het publiek zouden kunnen afstompen. Er werd juist bij alle bedrijven gespeeld met de handrem erop. En dan, bij het laatste bedrijf, werd even de stem verheven, en hoe! Met een koor van zevenhonderd zangers kwam een ritmische drijfjacht op gang en een eindeloze improviserende melodische schoonheid. Mama Aminatha werd diep in haar gevoel geraakt, dat instrument om herinneringen vast te houden. Het was mooi geweest en voor haar onvergetelijk, het bewoog, er zaten geen haken en ogen aan, het was vlekkeloos, het was ritmisch genot. ‘Halleluja!’ gilt Mama Aminatha. Als ze morgen een petit rien geeft aan de politiecommandant zal ze haar plekje op de markt in Ngiri-Ngiri weer in kunnen nemen.

Dodoli kom ik tegen terwijl hij iets samen met Gaylord aan het besmoezen is op Baramoto. Dodoli pakt een percentage op de verkoop van de telefoons en het was een goede oogst geweest. Gaylord, die van tevoren zo bang was geweest, had aan zijn hart iets troebels overgehouden, waardoor de gebeurtenissen van de mis weliswaar een sterke indruk op hem hadden gemaakt, maar toch niet helemaal tot hem waren doorgedrongen. Het zal slijten. Zijn verbittering was al te zeer een gewoonte geworden. Hij voelt haar nog wel, maar ze prikkelt niet meer. Dodoli zegt: ‘HA!’ Ik deins achteruit. Hij vervolgt: ‘Pasi ya sengo, bisengo ya pape!’ Een spreekwoord dat het dievengilde heeft overgehouden aan 1985, de vorige keer dat een paus Congo bezocht: ‘Moeite voor de priester en plezier voor de paus!’

Foto’s: Shaka Fumu

Papa Bruno

‘Bonjour boss,’ klinkt een zwakke stem. Ik kijk op van het computerscherm in mijn werkcontainer en zie een magere gestalte die zich vastklampt aan een van de open deuren. Ik knijp met mijn ogen om aan het tegenlicht te wennen. Het is papa Bruno, onze oude trouwe bewaker die al meer dan een week niet op het werk is verschenen. Een gevoel van opluchting en tegelijkertijd een frons. ‘Visage serré’, zeggen ze in Congo.
    Samen met mijn broer run ik inmiddels twaalf jaar een transportbedrijf in Kinshasa. In die periode heeft zich zo’n twee keer per week, los nog van alle bedelaars, een werknemer gemeld met een verhaal over zijn ongeluk en een verzoek om geld. Dat komt neer op ruim duizend verzoeken. De werknemer zegt dat hij ‘est éprouvé’, in rouw is, omdat vader, moeder, broer of oncle is overleden. Eén keer in de twee weken het verlies van een kind. Wat volgt is een verzoek om een bijdrage of een voorschot op het salaris. De helft is duidelijk een lulverhaal. De helft van de andere helft ontvangt ook een negatief antwoord, we beperken ons tot ondersteuning van naaste familie. De rest krijgt deels ondersteuning van de baas en deels ondersteuning in de vorm van een voorschot op het salaris, en er volgt een gesprek over hoe de eigen bijdrage aan de begrafenis zal worden terugbetaald.
    In de wisseling van het natte naar het droge seizoen maakt de dood overuren. Het aantal malariaslachtoffers is groot. ’s Zondags is er op de grote weg voor onze garage niet zelden filevorming door rouwstoeten. Sommige in limousines met goudbeslag, andere met een baar op een aanhangwagen en de rouwenden op scooters erachteraan. Maar de armsten hollen wenend achter een stelletje sterke schouders aan die een kist van karton met de overledene meevoeren.
    Wil je met je bedrijf in Kinshasa overleven, dan kun je niet anders dan hard worden. Wil je met je geweten in het reine blijven op dit eiland van waanzin in een oceaan van gekte, dan probeer je ook menselijk te blijven. Hier en daar een extra zetje. Ik had al gehoord dat er iets mis was met de gezondheid van papa Bruno. Zijn prostaat, zo blijkt. Zoals hij daar staat met zijn kleding zo voddig om hem heen, zie je hoezeer hij vermagerd is. En het was al geen vetpot. Het verontrust me als ik bovendien zie hoe zijn grauwe gezicht als een dor blad staat op een hals zo pezig als een selderijstengel, en zijn maag kolkt van de pijn.
    ‘Comment ça va?’ vraag ik wat dommig. ‘Ça ne va pas, boss,’ antwoordt hij met een donkere blik. Het is duidelijk dat het hem moeite kost zijn hoofd omhoog te houden. Serieuzer kan een signaal niet zijn. Papa Bruno klaagt nooit over zichzelf. Naast zijn fysieke malaise had ik ook gehoord over ‘problemen thuis’. ‘Et la fille?’ vraag ik. ‘Ze hebben haar gevonden in Maluku.’ Een plaatsje dertig kilometer van Kinshasa. ‘Vijftien jaar oud,’ voegt papa Bruno eraan toe en hij maakt een krachteloos gebaar met zijn arm. Zijn dochter, meegenomen, ontvoerd, verdwaald, dat weet ik niet. Ik heb ook gehoord dat het winkeltje van zijn zoon de nacht ervoor is leeggeroofd.
    De afgelopen jaren heb ik ervaren dat als iets onbewaakt blijft liggen er weinig Congolezen zijn die er niet alvast iets van ‘lenen’. Dankzij onoplettendheid verdwijnen zo werksleutels, jerrycans met diesel of olie en geld. Ik heb er dagelijks mee te maken en het is gevaarlijk die dingen te benoemen. De woorden wegen al gauw te zwaar, zo zwaar dat ik ze niet meer de baas ben. Soms voelt dat alsof ik in het luchtledige spartel. Tussen twee beschavingen in. Het verschil tussen Holland en zo’n mislukte staat als Congo kan haast niet groter zijn. In Congo leven we in niets meer en niets minder dan een tribale chaos. Het enige gevoel van nationalisme vind je terug in de traditionele dansen en de mythes die de Congolese cultuur rijk is.
    Via papa Bruno heb ik een aantal van die oude verhalen gehoord. Hij kent er vele en maakt de reputatie van Congolezen als de beste verhalenvertellers waar. Zoals zijn grootouders die zo de donkere sluier van het verleden voor hem hebben opgelicht. Hij plaatst ieder woord voorzichtig naast het vorige, neemt daar alle tijd voor, zoals je bloemen plukt in een gemengde tuin. Terwijl hij vertelt, tikt hij ritmisch met twee vingers in zijn handpalm. Zo weet hij verhalen te veredelen, te idealiseren, tot gigantische taferelen. Ongekunsteld en zo goed dat scherpzinnige mensen erdoor verward raken, maar kinderen met de puurste vermogens het herkennen als zijnde waar en geboeid blijven luisteren. Papa Bruno heeft een bijzonder plekje in mijn hart. Een volkomen deugdzaam mens, met de voortdurende neiging het goede te doen. Ik heb al veel lijden gezien, maar door iets wat papa Bruno zegt, raak ik volledig van slag.
    Ik herken het. In de twaalf jaar dat ik hier ben heb ik het eerder meegemaakt, maar niet vaker dan op de vingers van één hand te tellen is. Duizend keer betaal je met je portemonnee. Soms ook met je ziel.
    Papa Bruno lijkt te worden bevangen door een gedachte die om het hoekje van zijn bewustzijn gluurt, maar nog niet tot vaste vorm is te herleiden. Als een glimp vanuit een ooghoek. Iets zorgt ervoor dat het niet scherper wordt, als angst voor verlies waarin hij gelooft als het tot zijn schedel zou doordringen en op zijn hersens zou inbeuken. Een duizeling bevangt hem en hij wankelt. Hij stamelt: ‘Ze hebben haar meegenomen naar Maluku, maar ik kon zelf niks doen.’ En met een afwezig gebaar wijst hij naar zijn lichaam. Er is niet veel gezegd in onze uitwisseling. Een paar zinnetjes tot nu toe, zoals een vlammetje van een kaars dat meebeweegt in de wind. Dit laatste zinnetje slaat me in mijn gezicht als de vlam van een snijbrander.
    In alle gesprekken met werknemers over hun ongeluk en lijden komen primaire emoties naar boven: vrees, kwaadheid, pijn. Wat me nu zo raakt, is het waardige van zijn emotie, het intense, diepgaande verdriet en de schaduw van een nederlaag die papa Bruno verduistert. Hoe zelfverwijt, het zeer dat het diepst in iemands ziel snijdt, zijn gedachten gijzelt. Papa Bruno, deze prachtmens, behoeft geen titel. Papa Bruno is een en al adel. De adel van een arme, met de instinctieve aandrang om als hij iets heeft, het weg te geven.
    Dat kan nu niet omdat hij er fysiek niet toe in staat is. Papa Bruno is volkomen de weg kwijt. Hij doolt door een diep oerwoud, verloren in een monsterlijke wereld waarin hij zelf het monster is. Als hij zijn ogen sluit, ziet hij talloze glinsterende stipjes als de dwaallichtjes die je ’s nachts in moerassen waarneemt. Als het schemerlicht in het onbekende land dat dood heet.

Ik geef geen antwoord en loop in ernstig gepeins verzonken in de container op en neer, mijn wenkbrauwen gefronst. Waar ben ik mee bezig hier? Die gedachte begint met een bedwelmende opwinding in mijn oren te bonzen.
    Het gesprek wordt afgehandeld met een verwijzing naar het ziekenhuis waar onze werknemers zijn verzekerd, en wat handgeld. ’s Nachts lig ik wakker, mijn geest maalt maar door. Ik kan de klok horen tikken en voel me even leeg als mijn wooncontainer stil is. Bij elke beweging die ik maak zak ik nog verder weg. Papier kent geen schaamte, zeggen ze, maar het bloost precies zo hard als ik terwijl ik dit schrijf.
    Ik zak weg in een dodelijke lusteloosheid, een weeïg soort catastrofe. Ik ben mijn thuisgevoel kwijt. Voor me ligt een dicht bos dat zich uitstrekt als een donkergroen vlak van zuivere golven. Waag ik me erin, dan zullen mijn voeten vast blijven zitten in de wortels, die me naar zich toetrekken. Maar als je je in Congo op het hellende vlak van het ongeluk bevindt, sta je niet stil bij zulke donkere gedachten. ‘C’est déjà de l‘histoire,’ zeggen ze dan. Het is al geweest. Verdrongen door de problemen van vandaag.
    Pas na enkele weken beginnen de nevelen in mijn hoofd op te trekken. Mijn nare, vage en ongrijpbare gedachten moeten weer hun plek innemen op dat wonderbaarlijke schaakbord van het intellect. Ik zal weldra weer kunnen denken en gedachten kunnen ontwikkelen met beredeneerde zetten. Bruno gaat door, maar het zal niet meer goed komen met hem. Het meisje blijft in Maluku, bij een familielid.

papa Bruno standplaats Kinshasa

Slavernij

Uw standplaatshouder van Kinshasa is in Nederland om kerst te vieren. Telkens als ik hier ben, overkomt het me: de verandering van altijd alert moeten zijn en het enorme gedruis van het leven in Kinshasa naar dat veilige en relatief rustige Den Haag voelt alsof iemand me een harde klap heeft gegeven. Ik hoef alarmfase 1 niet meer in te stellen en mijn hand op mijn portemonnee te klemmen als iemand binnen een straal van een meter komt. Een grote zorgeloosheid daalt op me neer. Te groot. Ik verlies mijn horloge, vergeet afspraken, laat mijn telefoon liggen, ben slordig in het verkeer. Ik reageer geïrriteerd als een auto blijft piepen wanneer ik mijn gordel niet omdoe. Bij de klantenservice word ik aangesproken door een robot. Alsof de mens niet meer de baas is maar de machine. Ik ben vervreemd. Deze toestand duurt zeker een week en ik ben weer bij de les als ik de discussie rond de excuses over ons slavernijverleden volg.

De hartstocht van een jonge vertegenwoordiger van een Suriname-belangenvereniging, schraal van middelen maar groots van plannen, is ontvlamd. Hij dwingt zichzelf om zijn woorden rustig uit te spreken. Hij trekt een gezicht alsof hij weet dat het soms intelligent is om halfwijs te wezen. Om zo op overtuigende manier te komen waar hij wil zijn. Hij wil geld. Excuses worden pas geaccepteerd als bijbehorende betalingen worden gedaan. Hij stelt voor – als redelijk, voorlopig gebaar – een milletje of veertig of zo te geven aan elke afstammeling van iemand met een slavernijverleden. Het stempel en het zegel van succes voor nog volgende onderhandelingen. Hij houdt zijn emoties nauwelijks in bedwang, wat er op televisie uitziet als een slinger die zijn ritme kwijt is. De reactie van veel Nederlanders is unaniem: ammenooitniet! Ik deel die respons. Maar als standplaatshouder in Kinshasa om andere redenen.

Veel Afrikaanse landen tonen inmiddels een duurzaam economische groei. Interessante bedrijven en veelbelovende initiatieven maken omzet en indruk. Steeds meer talentvolle jonge ingenieurs maken carrière als softwareontwikkelaar of data scientist. Vooruitgang wordt omarmd. Niet in Congo DRC. Daar vind je de kwintessens van de Afrikaanse ziel waarin mannen en vrouwen van oudsher als krachten worden beschouwd en als zodanig een organisch geheel vormen met het universum. Ze dragen allen het karma van verleden en toekomst met als hoogste doel de eigen muntu, levenskracht, te vinden. Ten aanzien van die oorspronkelijke cultuur zijn ze het spoor totaal bijster.

Standplaats Kinshasa Dareck TubaFoto: Dareck Tuba

In Kinshasa kun je zien en voelen hoe slavernij, discriminatie en onderdrukking de menselijke relaties hebben vergiftigd. Meerdere generaties onder invloed van angst en argwaan. Angst voor de heer, argwaan ten aanzien van hun gelijken. Ze houden elkaar in de gaten, want iedere makker kan ook een verrader zijn. Ze bedrinken zich, vluchten in drugs om hun tekorten te vergeten. Slechts bij uitzonderlijke gelegenheden durven ze zichzelf te zijn. Een weggedrukte identiteit die dan weer bevestigd en dan weer ontkend wordt in melancholie en uitzinnigheid, stilte en roes, een zinloos misdrijf en religieuze vervoering.
    In die Congolese context van verstoorde verhoudingen wordt de blanke gediscrimineerd. Buitenlanders betalen drie keer zoveel inkomstenbelasting. Duizenden dollars zijn nodig voor een visum en de vereiste inschrijving bij de provincie, de gemeente, de stad of het land. Naast de werkvergunning is sinds kort ook nog eens een inschrijving als expat vereist. In het verkeer wordt de blanke steevast aangehouden op zoek naar een infraction. Onlangs nog werd de prijs op een markt met een standplaats à 150 dollar verhoogd naar 1000 dollar toen men in de gaten had dat er een blanke achter zat. Harde onderhandelingen volgen. Er is echter een verschil: het voelt niet als discriminatie.

Met zo’n honderdvijftig stammen discrimineert iedereen in Congo elkaar voortdurend. De blanken zijn in deze omgeving een van de groepen die zich het zwakst verweren. Ze zijn vaak werknemer van een ngo-organisatie en omdat ze toch komen om goed te doen met geld vanuit Europa worden loketten – met dezelfde rustige eenvoud en zwaar van overtuiging zoals bovengenoemde Surinaamse slavernij-afstammeling – maar al te graag geopend. Echter, vrij snel daarna wordt met intimidatie en stemverheffing van de blanke geëist: ‘Mundele! Pesa mbongo!’ ‘Blanke! Geef geld!’ Veel blanken laten zich snel intimideren, tonen een wrange glimlach maar openen toch hun beurs, want: ‘Ach! Ze hebben haast niets.’ Of: ‘Het gaat af van mijn representatiebudget.’ Ze zijn een te makkelijke prooi in roofdierenland Congo DRC. Niet alle blanken zijn zo meegaand.

Regelmatig kom ik terecht in gesprekken zoals over de eisen van herstelbetalingen voor slavernij. In het begin zijn de discussies hard, snerpend, meedogenloos, intimiderend en agressief, maar als je je poot stijf houdt, wordt de toon gaandeweg zachter en hoor je ook klanken die een diepere laag hebben. Er zijn van diverse Surinaamse belangenverenigingen of individuen geluiden te horen dat de excuses die wij hebben voorgesteld niet doorleefd zijn, niet oprecht of niet ingedaald. De Nederlander zit hier een beetje schaapachtig naar te kijken. Als de woorden al gedachten oproepen, dan zitten die zo ver aan de horizon dat ze nauwelijks zichtbaar zijn. De Nederlander heeft het verstand om excuses voor te stellen, maar heeft dat te haastig gedaan om de lastige consequenties ervan te overzien, zo blijkt nu. De Nederlander heeft niet meer het instinct om excuses aan te bieden. Een instinct voor specifiek handelen inclusief de plichten die daarbij horen.

In onze garage in Kinshasa haal ik steevast dezelfde grap uit als iemand niet reageert op een actie die van hem wordt verlangd. Ik vraag of hetgeen ik vroeg al tot zijn derde generatie is doorgedrongen en op overdreven manier herhaal ik twee of drie keer dezelfde vraag. Gelach alom, maar er is in Kinshasa een andere mentaliteit ten aanzien van plichten en taken. Er wordt pas minder fel gereageerd als het wezen der dingen wordt aangeraakt door dat deel van hun psyche dat bestemd is zoiets aan te raken, omdat het ermee verwant is. Dit instinct kunnen wij Nederlanders niet op Google opzoeken en kunstmatige intelligentie kan het slechts op gepaste afstand benaderen.

Er is een brug nodig. We gaan behoedzaam samen bouwen, want bruggen behoren aan niets of niemand toe. Ze zijn fragiel. De geest stelt zich in op de leegte tussen de ene en de andere kant, een gebied van opgehangen verbeelding. In juli, bij de datum van afschaffing van de slavernij, zouden we van beide kanten onze trots kunnen krommen en onze moed kunnen laten tandenknarsen. De Nederlander die verdwaald is in een abstracte wereld van machines en voorschriften kijkt op van zijn beeldscherm en gaat kijken, luisteren en voelen. De Surinaamse gemeenschap met haar eeuwenoude dansen en verbindende werkzame klanken toont hoe de gehele droom te dromen, willen we er niet meer onder lijden. Een intens betekenisvolle gebeurtenis die ons een zwevend zacht mysterie voorschotelt. Als de schemer waar we samen doorheen moeten. Als bij het zien van een visioen, waarbij diepere lagen van ons waarnemingsvermogen worden aangesproken en waarbij ons hele wezen in beslag wordt genomen. Daarop verklaren we de wrok voor beëindigd.
    Voor dit event zou ik dat bewustwordingsfonds inzetten. Ga me nou niet zeggen dat die hulprobot met zelflerend vermogen met een passend eventconcept aankomt. Dan stel ik dat u het niet heeft begrepen of dat ik voorgoed ben vervreemd.

Roland Verbiest is een eendagsvlieg op schrijversgebied. ‘Oké, maar wel een vuurvlieg dan!’ zegt hij zelf. Hij was oprichter van DOEN, een Haags uitgaanstijdschrift dat hij tien jaar leidde, met een team dat later de stripreeks Haagse Harry het licht deed zien. Verbiest begon een evenementenbureau en is bedenker en – gedurende vijftien jaar – organisator van de Haagse Koninginnenach. Hij organiseerde ook de Ha-Schi-Ba Haagse Schilderwijk Bazar, en FAST, een surfdorp op Scheveningen. Na verschillende verwikkelingen in het Haagse werd hij echter op een zijspoor gezet. Dat deed hem pijn, maar hij herpakte zich en begon samen met zijn broer een transportonderneming in de Democratische Republiek Congo. Over zijn ervaringen in Congo publiceerde hij het boek Blauw hout (2018).