Standplaats Ghindeşti

Jesse Havinga

Foto: Tjesse Riemersma

Jesse Havinga verblijft zo nu en dan samen met zijn vriendin Marina Sulima op het platteland van Moldavië. In de zomer van 2024 reisden ze er met de trein naartoe om er enkele maanden te verblijven.

 

Trein

Venetië-Wenen
Langere treinreizen doen me denken aan Ali Smith’s seizoenenreeks, aan haar zachte, tegen bullshit beschermde – en beschermende – blik. Als je niet na een half uur de trein alweer uit hoeft, scan je de coupé op een andere manier. Aha, jullie dus. Wij moeten het samen gaan rooien. Je zintuigen worden scherper, terwijl ze veiligheid proberen te vinden in de tijdelijke samenleving van de wagon. Je oog flitst langs de stoelen en glijdt geruisloos langs wat bekend voorkomt, blijft hangen bij al wat niet.
    Anderen kijken ook zo, zie ik, terwijl ik door het gangpad loop. Ik zie mezelf razendsnel gewogen worden in hun ogen. Ik zie het ook aan de overdreven dankbaarheid voor hulp met een koffer.
    Naast me zit een heel grote man met een houten kruis om z’n nek. Voor hem op tafel ligt de grootste bijbel die ik ooit heb gezien, in rood fluweel gebonden. Naast hem zitten drie Scandinavische backpackers een Kinder Bueno te rantsoeneren. Er is een man met een baby op de arm die zo stilletjes mogelijk het gangpad op en af loopt. Zo gauw hij even stilstaat, begint de baby te brullen.
    Waarom ik aan Ali Smith moet denken is vanwege alle manieren waarop het oog, toch al op z’n hoede, wordt getraind om onbekende tekens te verdenken. Te verdenken van wat? Van niks in het bijzonder, van alles; van waarschijnlijk is het niks, maar je weet maar nooit…
    In Engelse treinen neemt dit lachwekkende vormen aan. Ik herinner me een kleine display waarop zonder ophouden een instructie langs rolde die begon met: If you notice ANYTHING suspicious, or otherwise out of the ordinary – het volle vertrouwen op wat in maatschappelijk werk wel het ‘niet-pluis-gevoel’ wordt genoemd. In de trein mag iedereen ermee oefenen.
    Vlak na Bruck an der Mur komen er twee vrouwen met veel lawaai door het gangpad gestormd. De één, een conductrice, duwt de ander vooruit. Ze schreeuwt om een paspoort, probeert een paar talen. Passaporto! Reisepass! De geduwde vrouw weeft ondertussen ’s werelds langste vloek in elkaar, haast fluisterend. Het bezorgde oog van een medereiziger wordt door de conductrice gerustgesteld met een snerpend ihre eigene Schuld! Wat wil zeggen dat er otherwise niks out of the ordinary is.
    Ik vraag me af wat Ali Smith hier zou opmerken. Ik weet niet zo goed of er toekomst is voor zachte ogen. Ik denk aan mijn paspoort, en aan iets wat Bruno Latour ooit heeft gezegd: probeer maar eens een identiteit te hebben zonder paspoort. Dat viel niet goed bij mensen die graag mijmeren over identiteit, hij zou metafysica en toevallige, aardse omstandigheden verwarren. Maar wie zegt dat er in Europese treinen niet aan metafysica wordt gedaan?

Wenen-Brașov
Dat er bij de Hongaars-Roemeense grens gecontroleerd werd wisten we, dat het ergens midden in de nacht zou zijn ook, maar een bons op de deur in het donker blijft een bons op de deur in het donker. Als ik deur eenmaal van het slot heb gehaald zie ik niets, behalve een paar slaperige hoofden die ook om zich heen kijken. Ik pak m’n notitieboekje erbij, open het op een willekeurige pagina en stuit op de zin: ‘De moderne cartografie begon toen men kaarten ging maken voor buitenstaanders.’ Een gedachte zonder bron, helaas, maar hij houdt me een tijdje wakker. Daaronder, van Levi-Strauss: ‘I hate travelling and explorers.
    Buiten staat een man met een veiligheidshesje en een zaklamp, die hij op de trein richt. Onze paspoorten worden gekeurd, eerst door een Hongaarse man die geen tijd verspilt en dan, een klein uur later, door een Roemeen die bij de mijne zijn verbazing laat spreken. Hij pingpongt tussen foto en gezicht en ik weet wat hij denkt. Ik wil een grap maken, maar bedenk me. Tough crowd. Bovendien is het nacht en zijn we nog in het land van Orbán.
    Mijn paspoortfoto stamt uit de tijd dat ik een langere baard had, maar geen zin om me te verdiepen in de baardologie. Het compromis was een twijfelachtig bijknippen van de zijkanten; het resultaat een baard die door sommigen ‘salafistisch’ werd genoemd, door anderen waarschijnlijk ‘hipster’ werd gedacht. Ik weet altijd pas jaren later hoe ik er blijkbaar al die tijd heb uitgezien. Soms een handicap, maar ook wel zo rustig.
    In een nieuwsbericht las ik eens dat in Libanon de mode-overlap tussen salafistische moslims en hipsters de geheime dienst een tijd lang in de war stuurde: allemaal onschuldige hipsters werden opgepakt.
    Allemaal onschuldige salafistische moslims ook, maar dat moet je er altijd zelf bij denken. Hoe dan ook: de man gaf me mijn paspoort terug en vertrok. De man met het hesje zwaaide nog even met het schijnsel van zijn zaklamp onder de treinstellen door, alsof hij het daar een laatste keer wilde schoonvegen, en dat was het dan. We mochten weer gaan slapen.
    Uitzoekend waarom er überhaupt wordt gecontroleerd op de grens van twee EU-landen kom ik op een lijst van ‘temporary reintroductions of border control’ waartoe lidstaten blijkbaar kunnen besluiten met opgaaf van vaagheden die moeten doorgaan voor redenen.
    Mijn oog blijft hangen op ‘turmoil in the Middle East’, gelinkt aan – het zal ook eens niet – ‘risk of terrorist activity’. Turmoil, wat een mooi woord. Ik wou dat het Nederlands was – ‘turmoel’ ofzo, of ‘turmoeile,’ met een Frans slagje.
    Wat een vreemde opluchting, niet te worden ingeschat als risico door een man met een onverstoorbare blik en een wapenstok bungelend aan zijn riem. Het lukt me niet om meteen weer in slaap te vallen. De zin over de oorsprong van de moderne cartografie echoot door m’n hoofd. Wat een uitvinding moet dat zijn geweest, een kaart gemaakt voor buitenstaanders. Niet langer was een kaart iets waarmee een inwoner het bekende registreerde, nee, nu werd het een instrument om grenzen over te gaan. Voor de buitenstaanders werd alles toegankelijk gemaakt, of liever: overal. Opeens waanden ze zich overal thuis.
    Tenminste, zo luidt mijn analyse in het holst van de nacht. Ondertussen zijn we alweer ruim een uur onderweg naar de volgende grens.

Brașov – Iași
In het pension waar ik overnacht, met een binnentuin die onwillekeurig doet denken aan die van de familie Höss in The Zone of Interest, inclusief een stijlvol aangelegd pad door kortgeknipt gras en kersenbomen met zure en zwarte kersen, rijp, plukbaar, verblijft maar één andere gast. Een Amerikaanse jongen die zijn rechterknie niet kan bewegen na een val. Toen zijn werkvisum in Ierland verliep is hij gaan reizen. Kirgizië, Turkije, Pakistan (alleen daar had hij een visum nodig), Moldavië, Transnistrië zelfs, al telt hij dit niet echt als apart land, nu Roemenië, overmorgen Bulgarije. De opsomming is waarschijnlijk incompleet.
    Er is wat tijd te overbruggen, maar ik sla de vaste set vragen over, help hem alleen zijn koffer naar beneden te brengen. Praten over reizen is zo saai. Schrijven ook. Het is altijd ongeveer hetzelfde, hoe verschillend en interessant de beschreven ervaringen en ontmoetingen ook mogen zijn.
    Dat ligt aan mij, weet ik. Ooit had ik er meer geduld voor. Als Levi-Strauss schrijft dat hij reizen en ontdekkers haat, vervolgt hij met: ‘Yet here I am proposing to tell the story of my expeditions.
    Dat klinkt misschien hypocriet, maar we kunnen het ook milder denken: er blijven nog andere verhalen over nadat je de reisverhalen en de verslagen van zogenaamde ontdekkingen hebt overgeslagen. Ik denk: vertrouw alleen de verhalen over vreemde oorden van mensen voor wie de reis zelf corvee is.
Interessanter – in deze tijd – is meer te leren over waar je nu bent, niet over waar je nog niet eerder was. Saai om romantiek te blijven zoeken aan de grenzen, of daarbuiten, het bekende veronachtzamend in de hoop niet te worden aangezien voor een onbeweeglijk persoon, iemand die vastzit. Ik haat avonturiers. Ik haat iedereen die over Mars begint, ook al is het kritisch bedoeld.
    Nou ja, haat is een groot woord, en bovendien een emotie die de hele ruimte in beslag neemt.
    De trein rijdt inmiddels heel traag door de Karpaten. Via de open deuren vliegen gekleurde torretjes naar binnen. Een oudere man die naast mij tegen het raam geleund staat wijst me, denk ik, op een overgroeid autowrak. Ik oefen constructies met het woord urși, zodat ik hem kan aanstoten als ik een beer zie. Ik zal me niet schamen voor m’n kinderlijke enthousiasme. Ik hou van treinen.

Jesse Havinga is filosoof en docent uit (en in) Groningen.