Twee gedichten:
septemberavond en
terug naar de rivier
septemberavond
terwijl ik nu eindelijk het zaaddoosje van de papaver
geplukt in de Previnairestraat op zondag 14 augustus
probeer te tekenen en de zeeklit, het breekbare skelet
van de hartvormige zee-egel, gevonden op het strand
verschuift in de tuin op de grond een gevallen blaadje
door een zuchtje wind en ritselt een late jonge merel
in laag licht dat vergeten schoonheid bovenhaalt van
vergaan van hart en blad en bloed en zaad
terug naar de rivier
iemand staat te wachten op het veer
ooit vlogen er wintertalingen boven de bevroren rivier
op de dijk liep een vrouw heen en weer die het koud had
er was een man die haar niet begreep en zij hem niet
maar nu is het zomer
huidcellen hebben zich al duizend keer vernieuwd en ontelbaar veel
toen bevroren en later ontdooide druppels hebben de zee bereikt
waarna ze zijn opgestegen als regen, als sneeuwvlokken op een berg
vielen en door een gletsjer weer rivierwater werden
het licht is lichter geworden, het uitzicht weidser
de mensen die lang geleden aan de overkant woonden in het tolhuis
dat nu een herberg is, zouden verbaasd hebben opgekeken
van iemand die zo’n verre reis heeft gemaakt
om de rivier terug te zien
iemand die op het punt staat over te steken op zoek naar wat verloren is
maar wat je wil terugzien is altijd anders dan je dacht, zoals het huis
waarin je woonde nooit meer jouw huis zal zijn
iemand staat op het punt te ontdekken dat verloren gaan lijkt op een schip
dat voorbijkomt waarna er nog een schip kan komen en dat je dan moet
wachten op de veerpont voordat je kunt oversteken om te kijken
hoe het er nu uitziet daar aan de andere kant