Ruim op tijd

F O T O Z A A K

bankje

We spraken altijd om drie uur af, maar deze keer ben ik eerder. Haar punctualiteit ben ik nooit vergeten, zij was er steevast al als ik iets te laat aankwam en mij bijna hijgend verontschuldigde.
    Als ze er straks is, stel ik me voor hoe het zal gaan. Eerst kijkt ze om zich heen, dan op haar horloge, dan nog eens om zich heen en als het bankje niet nat is, wat het niet is, zal ze gaan zitten. Met haar benen over elkaar. Ze frunnikt wat aan de knopen van haar jas, hopelijk is het die gele, halflange, die ze ook op de begrafenis aan had en die haar prachtig stond. Daarna zal ze misschien haar telefoon pakken om te kijken of ze nieuwe berichten heeft ontvangen. Dan zal ik tevoorschijn stappen tussen de bomen aan de overkant en haar naam roepen.

Ruim een week geleden had ik tijdens de voorbereidingen van de uitvaartdienst van mijn moeder vooral aan haar gedacht, me afgevraagd of ze zou komen, gehoopt dat ze zou komen. Er waren aardig wat mensen, mijn moeder was sociaal en vriendelijk, tegen de meesten tenminste, maar niet tegen haar.
    Gelukkig kwam ze als een van de laatsten, maar precies op tijd, het zaaltje binnen. Na een sonate van Bach hield ik mijn toespraak, ik probeerde zo goed mogelijk de bedroefde zoon over het voetlicht te brengen en keek daarbij iets te vaak in haar richting. Ze beantwoordde mijn blik met een kleine, maar liefdevolle glimlach. Door haar aanwezigheid was ik met mijn gedachten niet bij de anderen die iets aardigs over mijn moeder zeiden. Mijn vader zat rechtop naast mij met zijn ogen dicht en zuchtte nauwelijks hoorbaar bij alle mooie woorden. Af en toe werd mijn blik naar de kist getrokken en keek ik gespannen naar het deksel. Wat als mijn moeder zou weten dat zij in de zaal zat? Een zenuw trok samen in mijn nek en van schrik schudde ik kort mijn hoofd.
    Even was ik bang geweest dat ze de condoléancerij te lang vond, maar gelukkig nam ze achteraan plaats en schoof langzaam mijn kant op. Ik schudde handen en knikte meelevend. Eindelijk stond ze voor me. Ze kuste me en vroeg hoe het ging. Haar zachte maar dwingende stem, hoe had ik daarnaar verlangd. Ik stamelde iets, dat het fijn was dat ze gekomen was. Dat het redelijk ging. ‘Best goed’, vervolgde ik, om er in gedachten aan toe te voegen: ‘Eigenlijk heel goed, zeker nu jij er bent.’ Hoe lang geleden we voor het laatst zo tegenover elkaar hebben gestaan? Zeker twintig jaar.
    Het witte bankje herinnerde ze zich nog, ze knikte verheugd toen ik het noemde. Ik was zeventien, zij vijftien. We hadden elkaar daar drie of vier keer ontmoet. Zij zat er altijd al als ik aan kwam fietsen.
    Had het niet mogen gebeuren? Volgens onze moeders, twee hechte zussen, niet. Een van de twee was erachter gekomen en voor het de hele familie rondging, hadden ze er een stokje voor gestoken. Op familiefeestjes werden wij voortaan nauwgezet in de gaten gehouden. Zo voelde ik hoe iets wat nog niet eens echt ontstaan was toch kon doodbloeden. Zolang onze moeders leefden, durfden we niet meer dan een beleefdheid uit te wisselen, maar de gedachte aan het witte bankje bleef. Ik ben er nog regelmatig geweest en keek zoals nu vanaf de overkant naar ‘onze’ plek. Het geluk dat ik daar geproefd had, kon ik al die keren moeiteloos oproepen.
    Haar moeder was een half jaar geleden overleden, nu konden we de draad weer oppakken. Ik weet zeker dat zij dat ook zo voelde, daar waren geen woorden voor nodig, het noemen van het bankje was voldoende, ik zag het in haar blik.

Het bankje staat in de zon. Ik ben er vier keer langsgelopen en wacht aan de overkant, ik ben tussen de bomen naar voren gestapt. Als ze er straks is en gaat zitten, kan ze me zien staan. Nog een paar minuten, dan is het drie uur. Zou ze voor het eerst iets te laat zijn? Ik ben deze keer in ieder geval op tijd, ruim op tijd.

Arjen van Meijgaard

Arjen van Meijgaard (1973) is docent in het voortgezet onderwijs en heeft een aantal korte verhalen en gedichten gepubliceerd in verschillende literaire tijdschriften, w.o. De tweede ronde, Deus Ex Machina en Extaze. Hij schrijft recensies voor boekhandel Athenaeum (Franstalige literatuur), Tzum en NBD/Biblion. Een verhaal is verschenen in De beste verhalen van duizendwoorden, Nieuw Amsterdam, 2006. In oktober 2017 publiceerde hij zijn debuutroman We hebben alles bij ons in de Extaze-reeks van Uitgeverij In de Knipscheer, in 2022 gevolgd door zijn tweede roman De laatste klanken van Icarus, verschenen bij Uitgeverij kleine Uil.