Noot van de schrijver
Kort verhaal
Zin om m’n kop op te blazen. Oortjes in en Herman Brood op vol volume. Jammer genoeg geen Catuaba (dat is een soort kruidenjenever, zeg maar) bij de hand om de cefalische massa even met krachtige daad tot koken te brengen. Morgen, of zo, ga ik dan toch maar naar Benevides om daar wat skunk te scoren. De koorts die de afgelopen week door mijn lijf giert is mij niet genoeg. Waarom ben ik in hemelsnaam weer met dit schrijven begonnen? Alsof ik niet wist dat het me m’n kop zou gaan kosten. Dat doet het namelijk altijd. Gewoon schrijven is blijkbaar niet voor mij weggelegd, om een of andere reden die ik tot nog toe onmogelijk kan doorgronden moet mijn schrijverij altijd ten koste gaan van gemoedsrust. Ik schrijf uren achtereen, sla met plezier nachten slaap over en loop dan overdag als een geestdode door de straten van de stad te dwalen.
Iemand bij vol verstand zegt me nu dat het dan maar beter zou zijn als ik ermee zou ophouden. Kappen, cold turkey. Maar dat gaat dus niet meer. Nu ik eenmaal weer begonnen ben moet de klotezooi uit mijn lijf. En dat gaat niet anders dan door te schrijven. De hele pleuriszooi in één keer, dát zou pas fijn zijn. Dat thrillertje dat geen thriller zal gaan worden, maar toch aan de wedstrijd mee zal gaan doen. Inkt op papier – het enige waar ik dan toch nog wel wat plezier aan beleef door mijn gedachten vrolijk rond te laten draven. Straks verder daarmee, eens zien of ik er nog vanavond een dubbele Herzberger uit getoverd kan krijgen. En dan ook op wereldvrouwendag een boeketje voor/over Maria klaar hebben. En dan ben ik ook nog eens met deze brief begonnen. Stomme druif die ik er ben. In plaats van minder wordt het allemaal alleen maar meer. Geen haar op mijn hoofd die erover denkt te stoppen. Roet in het eten – alleen als het vlees is aangebrand, anders niet.
Waarom ik weer begonnen ben, vroeg ik? Uit lafheid, of uit grootheidswaan, of uit een vreemd soort gemengd huwelijk van die twee. Een stukje tekst in een groepje op internet gezet, om te laten zien dat ik zelf ook heus wel met lettertjes en woorden overweg kan en niet alleen maar de teksten die anderen wegzetten afkat. Natuurlijk moest iemand van de groep me zo nodig vragen of mijn tekst bedoeld was als manuscript. En ik heb ‘ja’ gezegd, omdat ik te laf was om uit te leggen dat ik eigenlijk nauwelijks nog schreef. Vanwege die kokende kop, natuurlijk.
Maar het is geschied.
Nóg een keer in dit leven van mij gaat de hallucinatie de grijze cellen te lijf. Nóg een keer worden de koortsvisioenen papieren monsters die op mij wachten, die niet lang zonder mij kunnen. Als ik schrijf ga ik door een borrelend delirium, een hellegang waar ik een plezier aan beleef dat ik verder alleen kan vergelijken met erotische spasmes. Maria weer, die zonder ophouden door mijn leden ruist.
En het werd nacht en het werd dag, de dag van de volgende nacht en god zag dat de massa’s nog net onder het kookpunt waren gebleven. Alles was goed, de hemel was blauw totdat de tropische zondvloed van stipt drie uur in de middag alle zichtbare paden vermorzelde. Waar ik mee bezig ben? Trekken aan het touwtje – de woordentampon uit de schede trekken en mijzelf ermee verwonden. Zelfkastijding, eigengereide eigenaardige eigenschap. Natuurlijk, mijn schrijven is een daad van zelfbevlekking, maar het geeft niet, want met een aardig waspoedertje is dat er vrij gemakkelijk uit te krijgen. Just how white my shirts can be! ‘But, he can’t be a man ’cause he doesn’t smoke the same cigarettes as me… I can’t get no satisfaction’ – de Rolling Stones in mijn oortjes begrijpen tenminste waar ik het over heb. Maar goed ook, want zelf ben ik een beetje ondergeregend.
En daarmee is het tijd om het delirium maar weer in Inkt te dopen. Deze tekst is aan een eind.
Jan Oldenburg