Nooit meer stilte
Verhaal van de shortlist: Elders literair verhalenwedstrijd 2022
‘Maar stil! (God weet of er langs denkbeeldige akkers, in zelfverzonnen onzichtbaar landschap niet bevend gespeeld wordt, geleefd geruisloos, geluidloos bemind, verwekt en geboren geen kik!).’
Fritzi ten Harmsen van der Beek
Ik maak schoon rond de kerstboom die nog sinds vorig jaar in onze woonkamer staat. Het is een afgeleefd exemplaar met ongelijke, plastieken takken en ledlichtjes in de naaldpunten die al eeuwen niet meer werken. De boom stond jarenlang in een hoekje van een lokale doe-het-zelver omdat niemand hem wilde hebben. Hij was een curiosum geworden. Ik houd van curiosa. Ik verzamel ze zoals Fritzi ten Harmsen van der Beek scherven verzamelde.
Soms zie je onmiddellijk dat er iets mis is met bepaalde personen. Het is iets in hun blik. Die is te dromerig, de ogen zijn te leeg, afwezig. In het brave katholieke Limburg van mijn jeugd werd dit soort mensen een beetje verbloemend omschreven als ‘gevoelig’. Dat was voordat gevoeligheid op haar beurt een nieuwe modetrend werd die iedereen zich wilde toe-eigenen.
Zo had ik op de lagere school een vriendin, Anja, wier zwijgen perfect aansloot bij mijn behoefte aan rust. Volgens de leraars was ze een beetje achter, volgens mij volgde ze les op een aparte school, die van de stilte. Haar stilte klonk op de beste dagen zelfs een beetje als Arvo Pärt. Ze was oud geboren. Haar lichaam zag er eerder als dertig uit dan twaalf, en was al gehavend door ouderdom, wat in scherp contrast stond met haar stem. De weinige keren dat ze sprak, leek haar stem uit een ander, minder verweerd lichaam te komen, hij viel bepaald zacht, zelfs melodieus te noemen. Hij impliceerde het bestaan van andere werelden, die zich als dickensiaanse ansichtkaarten uitstrekten, net buiten het gezichtsveld. Een beetje als Arvo Pärts Spiegel im Spiegel.
Zij was de enige op de speelplaats die er nooit verloren uitzag in de kakofonie van kinderstemmen, van klasgenootjes die touwtjesprongen, in de zandbak speelden of elkaar om beurten lieten struikelen. Ik zat naast haar tijdens een kerstdienst terwijl het orgel een Bach-hymne speelde, begeleid door een sopraan. Eerst volgden de noten en tekst elkaar willekeurig op. Ze vielen her en der buiten mijn gezichtsveld, als dominosteentjes – sommige wat kort, andere uitgerekt – zonder bepaald ritme of harmonie, tot ze op een gegeven moment in elkaar leken te klikken, terwijl Anja in perfecte synchronie mijn hand vastnam. Toen vielen de noten ineens op hun plaats, net als ikzelf. Ik herinner me tot op de dag van vandaag waar ik toen zat in die lelijke nieuwbouwkerk in Diepenbeek die jaren later, op kerstdag, zou instorten, en, belangrijker nog, ik wist waar ik naartoe wilde. Ik herinner me nog hoe Anja op dat exacte moment een zacht kneepje in mijn hand gaf, alsof zij het ook gevoeld had, en ik wilde dat dit moment de rest van mijn leven zou duren, al had ik toen nog geen idee hoelang dat kon zijn.
Een jaar later zou ze naar een speciale school verhuizen voor andere mensen die net als zij gevoelig of gewoon anders waren. Ze is uiteindelijk niet ouder geworden dan achttien. Ik was erbij op de begroeting. Haar verweerde lichaam leek op de een of andere manier jonger, levendiger zelfs, in de kleine houten kist. Alsof ze elk moment uit de diepte van de dood naar boven kon komen om naar adem te happen. Even legde ik de hand tegen de kist en waren we weer samen, in onze eigen wereld, waar we voor altijd kinderen zouden blijven. Na haar dood zou ik nooit meer dezelfde zijn. Voortaan was ik een adolescent met in zich de schaduwen die bij volwassenen horen.
De natuur is een stille moordenaar. Ze is genadeloos voor de dromers onder ons, want ze tolereert geen afwijkingen. Die krijgen maar een beperkte houdbaarheidsdatum mee. Anja’s omgeving stond even weinig stil bij haar dood als bij haar korte leven, op de ouders en de occasionele vriendin als ikzelf na.
Soms denk ik nog wel eens aan Anja als ik Satie’s Gymnopédies speel op mijn oude Yamaha-buffetpiano, een soort verstild verdriet met de soepelheid van een kinderstem. Bach heb ik na haar dood nooit meer aangedurfd. Via Satie’s muziek voeren we lange gesprekken die er tijdens haar leven nooit van gekomen zijn. Ze lijkt er dan vredevol, bijna rustig. Misschien ben ik als achterblijver de enige die de waarheid niet kan accepteren. Dat de maatschappij haar vergeten was, al jaren voor haar dood. Alleen ik herinner me haar les. Dat stilte niet bestaat.
Petra Thijs