Lambertus

Kort verhaal

Tijdens mijn wekelijkse wandeling over het kerkhof – mijn voorkeur gaat uit naar mensen die zwijgen – stuit ik op een grafsteen met de naam Lambertus Sikkolorum. Een personage ligt hier begraven, denk ik. Traag, alsof ik nergens hoef te zijn, loop ik naar huis en fantaseer over het leven van de man. Ik stop even om te kijken hoe een naaktslak een soortgenoot ligt te verorberen.

Lambertus had vast een jongere zus, Héloïse, met wie hij samen de bloemkool van het land moest plukken toen ze jong waren. Héloïse peuterde dan de rupsen uit de groente en plaatste ze in een leeg aquarium, met gaas eroverheen. Ze legde er koolbladeren en takken bij, en elke dag keek ze of de rupsen zich begonnen te nestelen om een gedaantewisseling te ondergaan. Ze moest zich bedwingen om niet hun dunne vacht met haar vinger aan te raken. Lambertus mopperde, dreigde de rupsen weg te gooien als ze hem niet snel kwam helpen op het land, hij moest immers nog huiswerk maken. Zijn handen waren bruin en ruw en de wanden van zijn blaas gewoonlijk strakgespannen van het onafgebroken doorwerken om voor het donker klaar te zijn. In de avonden moest hij zijn walging maskeren als ze met hun ouders aan tafel zaten en de bloemkoolroosjes die niet mooi genoeg waren voor de verkoop zelf opaten. Zijn moeder kookte de groente extra lang om de schimmelsmaak te verhullen. In de ochtend, als de lucht zo koud was dat iedere neus tot loopneus transformeerde, moest Lambertus met zijn vader opstaan en de bloemkolen met de bakfiets naar de kruidenier brengen. Héloïse liet de vlinders uiteindelijk los. Wekenlang wees ze dan naar de lucht als ze háár koolwitjes voorbij zag vliegen.

Die middag vertel ik over het leven van Lambertus aan mijn rijinstructeur. We zitten in een vrachtwagen, en bij iedere bocht probeer ik niet langs een boom of een lantaarnpaal te schrapen. Hij zucht onafgebroken en kauwt op cashewnoten. Je moet rustig aan doen, zegt hij. Je bent geen Max Verstappen, zegt hij. Remmen, remmen, remmen, zegt hij. Ik neem rijlessen omdat ik geloof dat als ik in een vrachtwagen durf te rijden, ik heus ook in mijn Suzuki Wagon durf te rijden. Mijn rijinstructeur vindt het onzin, maar het is de meest stoïcijnse man die ik ken. Ooit overleed zijn vrouw nadat hij een laars naar haar hoofd had gegooid. Ze bleek een zachte plek op haar schedel te hebben, waar de rubberen zool doorheen was gebeukt. Mijn rijinstructeur had niet geweten dat haar schedel met gebreken kwam. Hij had een sobere uitvaart georganiseerd en was de dag erop weer gaan werken. De enige emotie die ik hem heb zien tonen is weemoed, toen hij vertelde dat hij ooit mocht roken tijdens de lessen. Nu heeft hij nootjes. En hij heeft een snor. Ik vermoed dat hij geen baard laat staan vanwege zijn slordige eetstijl. De kruimels vallen nu in zijn borsthaar, maar hij heeft het niet door. Soms vraag ik me af of hij me probeert te verleiden met die wildgroei aan krullen. Het is immers niet nodig de bovenste drie knopen van zijn overhemd structureel open te laten. Ik twijfel of ik moet zeggen dat ik van kaal hou. Daarom zijn mijn katten kaal. Mijn dierenarts is kaal, al is dat toeval. En iedere potentiële seksuele partner wordt verzocht de omgeving rondom zijn geslachtsdeel grondig te harsen.

Lambertus was ook kaal. Niet omdat er iets mankeerde aan zijn hormoonhuishouding, maar omdat hij zo was geboren. Geen haar, geen wenkbrauwen, geen wimpers. Nooit hoefde zijn moeder luizen van zijn hoofd te kammen, maar als hij zweette, druppelde het zout direct in zijn ogen. Kaalheid konden de mensen in het dorp nog verdragen, maar die met bloed doorsijpelde oogbollen werden hen met de jaren te veel. Lambertus werd niet uitgenodigd op schuurfeesten en zelfs Héloïse ontweek hem overdags, bang dat haar eigen broer haar toekomstige partner af zou schrikken. Daarom vertrok Lambertus uiteindelijk naar de stad. De dominee van zijn dorpskerk had een goed woordje voor hem gedaan aan de universiteit, waar Lambertus toen theologie is gaan studeren. Zijn ogen waren in die tijd niet meer zo rood en zijn kaalheid bleek bruikbaar, met zijn blinkende hoofd straalde hij iets sacraals uit.

Lambertus is geen geloofwaardige naam voor een personage, zegt mijn rijinstructeur. Hij veegt zijn handen af aan zijn broek. Ik kijk hem een paar keer vluchtig aan terwijl ik met het lompe gevaarte over de snelweg slinger. Maar, zeg ik. Het klinkt als iemand uit de Harry Potter, zegt hij, en iemand uit de Harry Potter gaat geen bloemkool oogsten met zolen vol stront. Ik vraag wat volgens hem een passend levensverhaal zou zijn bij de naam Lambertus Sikkolorum. Mijn rijinstructeur steekt een tandenstoker tussen zijn voortanden en zuigt lucht onder zijn kroon. Hij zou sterven in het kraambed, zegt hij.

Olga Teutler

Ergens op de Krim, toen de Sovjet-Unie nog bestond en je uren in de rij moest wachten op brood, werd Olga Teutler (1985) geboren. Ze emigreerde naar Oegstgeest en hoewel de Russische taal nog steeds haar gevoelswereld kleurde, leerde ze haar gewaarwordingen naar het Nederlands om te vormen. Ze werd psycholoog en hielp vluchtelingen, hielp stervenden, hielp, tot ze erbij neerviel. Toen vond ze poëzie en potloden. Het afgelopen jaar was Olga redactielid en illustrator bij Proefdruk, het literaire tijdschrift van de Schrijversvakschool, en schreef ze artikelen voor de Oegstgeester Courant. Tevens vertaalde ze poëzie vanuit het Russisch. Op dit moment werkt ze aan haar debuutbundel.