Jalan Banda di Bandung
F O T O Z A A K
Foto: familiearchief Corina Engelbrecht
Het huis stond er nog. Het was november 1945. We waren vrij – en toch ook weer niet: we waren nog gescheiden van elkaar, mijn vader en broers in de barakken aan de Kampementstraat, mijn moeder en ik in een vroegere school met een paar honderd andere moeders en kinderen. Waar we door Japanse soldaten bewaakt werden tegen overvallen door Indonesische ‘extremisten’.
Op veilige dagen konden we naar buiten. Dan liepen mijn moeder en ik, behoedzaam, door de schaduwrijke Bandoengse lanen, een beetje zoals vroeger, het leek zelfs vredig, bijna. Vanuit ons gevangenkamp in Batavia had ik zo’n week of zes eerder in een briefkaart naar mijn vader geschreven: ‘Pap, zijn jullie al naar ons huis gaan kijken? Ik verlang zo naar de dag dat het gewone leven weer beginnen kan.’ Nu stond ik er met mijn moeder. Het huis was er nog. En toch ook weer niet.
Onder elk raam een anglo, om eten op te koken. Een beeld dat we herkenden uit de eerste kamptijd. Er woonden nu dus veel, misschien wel heel veel gezinnen in het huis. Karto misschien, met zijn familie, en Boe Emmi met haar kinderen en ja, wie weet wíe allemaal. De voortuin lag er verweesd bij. Er lagen kapotte fietsen. Ik hoorde mijn moeder kuchen. Ik hoorde haar mompelen: ‘Zo… dat is dus ook voorbij’.
Toch was dat gewone leven van vroeger niet helemaal voorbij. Toen we een half jaar later in Den Haag kwamen te wonen – en er bleven wonen – verscheen het huis met alles wat we daar vroeger beleefden steeds opnieuw in mijn gedachten, en begon ik weer te doen wat ik in het gevangenkamp ook zo vaak had gedaan: herinneringen opdiepen, steeds meer, met de lichtval die erbij hoorde, en de kleuren, de uitzichten, de namen, de klanken van de taal, de gezichten van wie er toen in ons leven waren.
Dat is geen heimwee, nee, dat is de koestering van een liefde die er was. Waaruit het volwassen besef kon groeien dat die kinderjaren dáár mijn verdere leven schraagden.
Twee maal zag ik het huis terug op mijn reizen door het land. In 1978 zag het er vervallen en ontoegankelijk uit. In 1994 was het opgefrist, opnieuw wit gekalkt – een jonge bewoner nodigde mij binnen, er woonden nu vijf gezinnen in het huis, vertelde hij, er was opzij en achter van alles bijgebouwd. Zijn stem was zacht, zijn twee kamers smaakvol ingericht. Ik herkende de deuren.
In januari 1999 besloot ik afscheid te nemen van Indonesië. De cirkel leek gesloten.
Maar er was een intermezzo, en dat kreeg een staartje. Eerder – in 1982 – ging onze zoon, toen achttien jaar oud, op een AFS-uitwisselingsprogramma voor een jaar naar Indonesië en kwam daar, als bij toeval, in Bandung terecht. Samen met Paul, een Amerikaanse leeftijd- en AFS-genoot, verkende hij de stad en de omgeving, en zo gingen ze op een dag ook naar de Bandastraat (sinds 1950 Jalan Banda) om te kijken naar het huis waar moeder met haar broers en ouders had gewoond. Ze leken niet bijster onder de indruk.
Des te verrassender was twee jaar geleden het e-mailtje van Paul, die na de dood van onze zoon contact met mij was blijven houden. Hij schreef op het punt te staan een verre reis te maken en wilde dan ook naar Java gaan om de plekken terug te zien waar hij met Ruud was geweest, toen in ’82 -’83. Of ik hem aan adressen kon helpen, ook van ons vroegere huis in Bandung. Het ontroerde me om meer dan één reden.
Ik zocht plattegronden en huisnummers op, keek op Google, waarschuwde Paul: ‘Be prepared for deceptions’, want Jalan Banda zag er op Streetview nogal belabberd uit, en gaf hem wat tips voor de fraaie Art Deco-architectuur in sommige wijken – want nergens hebben Nederlandse architecten zo mooi gebouwd als in het vooroorlogse Indië, en veel van dit erfgoed is intussen met zorg door Indonesië gerestaureerd.
Paul vertrok en hield mij met korte mailtjes op de hoogte van zijn ervaringen. Onderwerpen: ‘Bali’. ‘De Bromo’. ‘Malang’. En dan ineens: ‘You will not believe this’. Met uitroepteken!
Wat bleek? Via Trip Advisor had hij in Jalan Banda een nieuwe ‘patisserie’ gevonden. Nauwelijks was hij daar neergestreken, of de jonge eigenaar kwam naar hem toe met de gebruikelijke vragen ‘Dari mana? Ke mana? – waar kom je vandaan, waar ga je naar toe?’ En toen kwam dat uitroepteken. Want op het moment dat Paul het huisnummer noemde van ons vroegere huis en de foto liet zien die ik hem had gestuurd, riep de jongeman verbaasd uit: ‘Maar… dat huis heb ik gekocht… en ik ben bezig het helemaal te renoveren… Kom maar mee… ik laat het je zien!’
Zo kwam het dat ik een filmpje ontving waarmee ik weer door het huis kon lopen, en de restauratie kon volgen. Ja, daar het kantoor van mijn vader – mijn favoriete plek – naast de zitkamer, ja, de gang in het midden, links de dubbele deur naar de slaapkamer van mijn broers, en rechts die naar de kamer van onze ouders, aan het eind van de gang de grote familiekamer van het dagelijks leven en daarnaast mijn slaapkamer… En op de vloeren, waarachtig, de ongeschonden oorspronkelijke tegels met de fraaie Art Deco-ranken langs de randen. En daarachter de galerij, en dan… Ach, hoeveel levens, hoeveel verlies, hoeveel terugkeer en nieuwe liefde kon dit huis aan…
Een deel van het huis, schreef de jonge eigenaar mij, wordt Dutch Koffiehuis – hij wil daarin een ‘memorial wall’ maken met foto’s van de restauratie plus de foto’s die ik hem stuurde. Daar zal ik dan weer staan, zeven jaar oud, met mijn pop in mijn handen en de grote strik in mijn haar. En daar hangt dan ook het terugkeer-gedicht dat ik na een van mijn reizen schreef over het huis – Tuinmuur in B.
*
Tuinmuur in B.
Alleen nog dit nu: een lange muur, ooit wit geweest.
Aan deze kant het erf, de djeroekboom, veel bougainville,
het huis, ook wit geweest, met bleke pannen op het dak.
En achter de muur de brandgang, die van gekeelde poesjes
weet, van kinderen op slakkenjacht, van rovertje en vluchten,
van water in de slokan, dat ook nu nog onverstoorbaar
murmelt
gorgelt
slurpt
al naar de regen valt.
Mijn ogen zoeken in de huid van de verweerde muur.
Een kindertijd staat daar geschreven, onleesbaar door de jaren, maar nu leg ik mijn hand erop en voel: hij is nog warm.
*
slokan (selòkan) = afvoersloot/greppel
Naast haar werk als letterkundige en freelance journalist schreef Corina Engelbrecht portretten van auteurs, gedichten, kleine verhalen en de novelle Ida. Een geschiedenis en Gebarsten wit (uitgeverij de Nieuwe Haagsche). Een aantal van haar artikelen over late gevolgen van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië verscheen in kleine oplage onder de titel Wie niet herdacht wordt leeft niet voort.