Het bierviltje
Kort verhaal
Voordat de hel begint, wil ik dit opgeschreven hebben.
Ik zag het voor mijn ogen gebeuren. Terwijl Dick praatte, schoof zijn hand steeds iets dichter naar jouw arm. Jij keek ernaar alsof jij er niets mee te maken had. Toen zijn hand jouw arm raakte leek het per ongeluk. Nu was de vraag of jij zou terugtrekken of je arm zou laten liggen. Je bewoog niet. Ik pakte een bierviltje en schoof het tussen Dicks hand en jouw arm. Beiden keken jullie me aan alsof ik de eerste was die opgemerkt had dat jullie huiden elkaar raakten. Daarna stond ik op en liep weg.
Twee dagen later stuurde je me een bericht. Je vroeg of je iets verkeerd gedaan had. Drie keer begon ik aan een reactie, maar steeds weer wiste ik het. Ik wilde je schrijven dat je niet iets verkeerd gedaan had, maar iets goeds had nagelaten.
Ik schopte tegen het zitkussen van de bank waar de poes op zat. Ze schoot omhoog en begon in een hoekje zichzelf te wassen. Iets moest kapot. Ik pakte een potlood en brak het in tweeën. De twee stukjes potlood gooide ik naar de kat, die ze wist te ontwijken en onder de tafel ging zitten. Ze bleef mijn bewegingen volgen.
De volgende dag kwam ik je op straat tegen. Je kwam direct naar me toe en omhelsde me. Niet als geliefde, maar als vriendin. Het verschil zit in ruwheid. Je pakte me bij beide bovenarmen en schudde een beetje.
‘Hoe gaat het met je?’
Het enige antwoord dat ik kon bedenken was: ‘Goed, geloof ik.’
‘Beter dan afgelopen vrijdag?’
Ik knikte maar. ‘Hoe lang zijn jullie nog gebleven?’
‘We hebben ons drankje opgedronken en de rest van jouw bier verdeeld. Dick vroeg of ik mijn naam op het viltje wilde schrijven. Daarna schreef hij zijn naam op de andere kant.’
‘Waarom?’
Je begon te lachen. ‘Je koppelde ons en liep toen weg.’
De eerste keer dat ik je zag was ruim dertig jaar geleden. Je ging in het wit gekleed en had felroze piekhaar. Je stond een boek te lezen in een hoekje van de aula met een frons op je gezicht die verraadde dat je de wereld om je heen vergeten was. Ik probeerde te ontcijferen welk boek het was en ging een beetje door mijn knieën. Je keek op en lachte naar me met je knalroze lippen.
‘Is er iets?’ vroeg je.
‘Ik vroeg me af wat je las,’ zei ik.
‘Doet dat ertoe?’ Je sloot het boek en stopte het in je tas.
‘Blijkbaar niet,’ zei ik. Toen lachte je en stak je hand uit. ‘Today my name is Pink.’
Dick had hier waarschijnlijk gezegd dat hij die dag ‘Middelvinger’ heette. Ik stelde me gewoon voor. Daarna liep je weg zonder om te kijken. Hier begon niet onze vriendschap, maar wel mijn verliefdheid.
De volgende dag was je haar zwart. Later vertelde je me dat je toen per ongeluk je haar roze had geverfd. Je dacht dat het rossig zou worden. Nog steeds weet ik niet of dit een grap was of echt. De weken na onze eerste woorden probeerde ik steeds weer zo onopvallend mogelijk in jouw buurt te komen. Ik kwam erachter dat je De ondraaglijke lichtheid van het bestaan las. Het was toen nog maar een half jaar uit en niemand in mijn omgeving had nog van Milan Kundera gehoord. Direct kocht ik het boek en ging het ook in een hoekje van de aula lezen. Je kwam naar me toe en keek naar de kaft. Op het moment dat ik je zag kijken, sloot ik het boek en deed het in mijn tas. ‘Dat doet er niet toe,’ zei ik. Volgens mij begon daar onze vriendschap.
Later hebben we hier nog meerdere malen om gelachen, maar nooit heb ik je gezegd dat ik toen al verliefd op je was. Steeds weer stond ik voor de keuze om mijn liefde te verklaren met het risico een vriendschap weg te gooien, of de liefde stil te houden en onafscheidelijk te blijven zonder seks. Altijd weer koos ik voor het laatste. Misschien is kiezen hier niet het juiste woord. Kiezen is iets actiefs. Meestal wordt er voor mij gekozen.
In die dertig jaar vriendschap kwam er een aantal vriendjes voorbij. Ik kon het niet aanzien dat zo’n jongen je in het openbaar aflebberde. Dat zou ik nooit gedaan hebben. Voor mij zou je altijd op een voetstuk hebben gestaan. Jij stortte je volledig op je nieuwe liefde tot het na een paar maanden weer voorbij was. Dan gleed alles terug in de oude vorm en werden we opnieuw onafscheidelijk.
‘Ben je boos op ons?’ had je aan me gevraagd.
Het woord ‘ons’ deed pijn. Voor mij zijn jullie twee verschillende wezens. Beiden vrienden uit de hoogste regionen. ‘Ons’ betekende dat er een mogelijkheid tot liefde tussen jullie zou kunnen ontstaan en dat zou het einde betekenen van twee vriendschappen.
Ik haalde mijn schouders op.
‘Ach jochie,’ zei je. Je legde je hand op mijn arm.
Jij kende Dick de eerste jaren van onze vriendschap niet. Hij bewoog zich in een wereld waar jij nooit mee te maken hebt gehad. Alles draait daar om aandelen, auto’s en macht. Ik begreep er ook niets van, maar voor hij daarin stapte, was onze vriendschap al symbiotisch. We hadden elkaar nodig om verder te leven. Eerst om samen te strijden en later om eens in de zoveel tijd uit onze eigen wereld te stappen. Als we samen waren, hadden we het gevoel dat we onze ware ikken werden. Dit klinkt pathetisch en is het misschien ook wel. Nu denk ik dat ik hem altijd net iets meer nodig heb gehad dan andersom. Ik was de kleinere symbiont die vooral profiteerde van zijn gastheer. Dick maakte het niet uit. Met of zonder mij. Voor hem was het hetzelfde, denk ik nu.
Later zagen jullie elkaar af en toe op mijn feestjes, maar nooit kwam het tot een echt gesprek. Dat wilde ik ook niet. Het liefst hield ik jullie gescheiden. Met jou zijn voelde als een belofte. Dick hoorde daar niet bij. Ik vreesde zijn charme. Terecht, blijkt nu.
Vanmorgen belde Dick me op. Hij nodigde me uit om wat te gaan eten in het eetcafé waar we vorige week met z’n drieën hadden gezeten. ‘Ik wil je wat vertellen,’ zei hij.
‘Heeft het met een bierviltje te maken?’ vroeg ik te laat.
Het antwoord bleef uit. De verbinding was al verbroken.
Straks ga ik Dick zien en dan zal hij me vertellen dat jij de ware bent. Hij zal me zeggen dat hij eeuwig dankbaar is dat ik jullie bij elkaar gebracht heb. Dan zal hij lachend het bierviltje tevoorschijn halen en zeggen dat op de rand eigenlijk mijn naam zou moeten staan. Iedereen weet dat je op de zijkant van een viltje geen naam kan schrijven. Mocht ik er werkelijk mijn naam op proberen te zetten, dan zal hij onleesbaar zijn.
Altijd had ik gedacht dat jullie me tegen de buitenwereld zouden beschermen, maar nu blijkt het tegendeel. Voor de zekerheid zal ik straks een biefstuk bestellen. Rood vlees past bij doodbloedende vriendschappen, en dan heb ik in ieder geval een scherp mes voorhanden.
Altijd heb ik het meest van jou gehouden, maar nooit heb ik ernaar durven handelen. Dat spijt me, de rest niet.
Pieter Drift