Heimwee naar de toekomst
F O T O Z A A K
‘The Cow Boy’, foto John C.H. Grabill, 1887, Sturgis, Dakota, V.S.
Ik zou graag eens op de prairie leven in 1887. Ik ben een ongewassen man, ik heb een paard, een knapzak, een lasso en een geweer. Water is voor de vissen, sla voor de konijnen. Bonen in tomatensaus, dat is mijn ding. Onder een boom warm ik ze op boven een vuurtje en eet ze gloeiend heet, rechtstreeks uit het blik. Overdag ben ik alleen met de beesten, de regen, de zon, het gras. ’s Nachts zijn er de uilen, de wind, de sterren. Dagenlang zie ik geen bed. Het is zalig buiten.
Het is echter Zele, anno 2021. Ik zit in het lichaam van een vrouw, moeder, schrijver en nog wat. Het regent al dagen. Nu de zon even schijnt, gooi ik de terrasdeur open en stap naar buiten. De kleine tuin ziet er verloren uit, uit evenwicht gebracht door te veel water. Het hout van het terras is groen en zo glad als een schaatsbaan. Ik schuifel behoedzaam rond. Van mijn zomerbloemen schiet niets over. Ze zijn verdronken in hun potten zonder gaatje onderaan. Als ik ze aanraak, geven ze mee. Ze zijn rot aan de kop, rot aan de staart. Ik trek ze allemaal uit en gooi ze in onze nieuwe, handige compostbak. Er is te weinig licht in de tuin. De krulwilg zal omgehakt moeten worden. Het is kiezen tussen de boom of de bloemen. Welk leven red ik? Ik ga weer naar binnen, maar de verwelkte bloemen volgen me in mijn doffe gedachten, miezerig, slijmerig, doods en vreugdeloos. Ik kijk door het raam naar de wilg. Wat een rotboom ben jij, wilg, je bent een roofdier, een vampier van het licht van andere wezens, je verdient het niet te leven. Wég met jou! Ik weet dat daar niets van in huis komt. Ik hou te veel van de ontembare wilg, en bloemen kan je altijd opnieuw kopen, in de Florashop op de Lokerse baan. Dat is precies wat we zondag gaan doen.
Onmiddellijk daarna heb ik dat andere weer gedaan. Het was lang geleden. Ik kon de doos eerst niet vinden. De stekker van de blu-rayspeler zat zelfs niet meer in het stopcontact. Ik heb die speler maar voor één doel, voor één enkele film. Ik heb gekeken, bij klaarlichte werkdag. Opnieuw vond ik het prachtig en onverdraaglijk. De alien is slijmerig, dodelijk, maar niet miezerig en niet vreugdeloos. Hij heeft een gezonde eetlust en eet met smaak de hele bemanning van het ruimteschip op. Zijn muil weet van geen ophouden en druipt van de goesting. Midden in elke scène moet ik even stoppen en een rondje lopen door de woonkamer. Het is een erg enge film. Ik word tot medeleven gedwongen met de menselijke personages. Ik hoop dat er eentje ontsnappen kan. Het is typisch dat de android in het verhaal het net zo makkelijk vindt om zich met het fascinerende monster te vereenzelvigen als met de mensen. Of even moeilijk. Hij veroordeelt monsters niet, hij is geïnteresseerd, ziet ze als wonderen der natuur. Volkomen egalitair ingesteld is de android.
Een wilg of een bloem, een mens of een monster, voor de natuur is het precies gelijk wat er overleeft. Le Sacre du Printemps van Stravinsky en de soundtrack van Alien lijken als druppels water op elkaar. Ik zeg het maar. Misschien is het toeval. Ik denk het liefst van niet. Ik had het graag eens willen vragen aan Jerry Goldsmith, maar die is al tien jaar dood.
Kun je heimwee hebben naar een plek waar je nooit geweest bent, een tijd die je niet hebt gekend?
Misschien verlang ik naar ruimte, vervanging, herbronning, naar scheppende vernietiging, want ik ben ons soms zo moe. Misschien lijd ik aan een soort heimwee naar de toekomst, waarin het leven ons de baas was of zal zijn. Waarin wij, toekomstig of verleden, klein en onzichtbaar zijn in het grotere geheel, een paar wranglers op de onmetelijke prairie, een paar facehuggers op een planeet in een ander sterrenstelsel. Hoe zalig zou het zijn om zoveel plaats te hebben in Gods onmetelijke schepping.
Kristien De Wolf