De Gazelle-man
fragment
‘Levensgevaarlijk zijn die dingen, heb je de smalle bandjes van je vaders fiets al eens bekeken?’
‘Die komt toch ook altijd weer thuis?’
‘Heel grappig.’
Peter Winnen was voorbijgekomen op televisie. Een jongensengel met zout op zijn neus en witte haren. Sindsdien verdiepte Ellen zich in frames, toeclips en derailleurs. Ze had nog nooit op een racefiets gezeten en had ook geen vrienden die er een bezaten. Zo fanatiek als vader zou zij niet worden, nieuwsgierig was ze wel. Dat had ook moeder gemerkt, die informeerde of die folders van Koga Myata en Peugeot niet op vaders kamer thuishoorden.
‘Nee, ik wil er zelf een en ik spaar ervoor.’
‘Daar kijk ik van op.’
Ze had een Zilvervloot-spaarrekening waarop haar ouders stortten en ze ontving rijksdaalders van haar grootouders.
Moeder had niets met sport. Als er wielrennen op stond, moest er toevallig altijd iets gedaan worden in huis en gaf vader zijn plaats voor de televisie op voor het een of andere onnozele klusje.
‘Ze schijnen ook damesframes te verkopen.’
Die hadden geen buis in het midden, het waren racefietsen met een lage instap. Maar de man in de fietsenzaak zei haar dat ze, doordat ze een buis misten, ‘minder stijf’ waren. ‘Het damespeloton zul je niet op zo’n fiets zien rijden, die willen net als de mannen scherp sturen.’
Voor de prijs hoefde ze het niet te laten, een echte racefiets kocht je al voor zevenhonderd gulden.
‘Als jij dood wilt vallen,’ zei moeder.
Vader verklaarde dat dat wel meeviel en dat de man van de fietsenwinkel waarschijnlijk gelijk had. Belangrijkst was dat stuur- en zadelhoogte goed werden afgesteld.
Het werd een zilvergrijze Koga Myata met tien versnellingen.
Op een zaterdag vulde Ellen haar bidon.
‘Als ik tijd had, ging ik met je mee.’ Vader liep glimlachend de tuin in, waar bloembollen klaarlagen om te worden geplant. Welke wielrenner stond er op een zonnige windstille dag bloembollen te poten?
Tien minuten was ze inmiddels onderweg. Ze passeerde de bosrand waar ze kort geleden met moeder in de regen had gewandeld, nu hing er die zoele geur van een naderend voorjaar. Ze kwam bij de driesprong waar ze altijd rechtdoor was gereden. Links voerde een smaller pad het bos weer in, ze had zich vaak afgevraagd hoe het daar was. Er liep een verhard pad. Ze kwam even uit het zadel en zette een tandje bij. Het pad glooide omhoog, ze schakelde terug. Na een paar honderd meter had ze het hoogste punt bereikt, en voor het eerst keek ze uit over het landschap dat ze vanuit haar huis altijd in de verte had zien liggen.
Voor haar reed nog een fietser. Ze kon zijn tempo niet goed inschatten. Ze zette enkele keren aan, schakelde op het grote blad en begon langzaam op hem in te lopen. Het was een oudere man, hij had dun grijs haar en iets in zijn postuur wat haar opviel, al wist ze niet meteen wat het was. Ze haalde hem in, ze groetten elkaar.
Ellen ging voor hem rijden in de veronderstelling dat hij dadelijk weer zou overnemen, zoals ze van vader geleerd had, maar toen ze omkeek lag hij al een stuk achterop. Een blauwe Gazelle had hij. Ze kende de fiets uit de folder, blauw met witte letters. Toen ze weer voor zich keek, raakte ze de steen die midden op het pad lag. De fiets bokte, het stuur sloeg om en Ellen viel er dwars overheen. Ze wist niet wat het meest pijn deed, de val op haar knieën of de confrontatie tussen haar ribben en de stuurpen. Het was alsof alle lucht uit haar geperst werd. Ze opende haar ogen en keek in het gezicht van de Gazelle-fietser.
‘Gaat het?’ De man bukte zich en wierp de steen met een brede zwaai het weiland in. Zijn andere arm ontbrak. ‘Ik zag je stuur omklappen en daar lag je, je leek wel een stripfiguur.’ Hij stak zijn ene hand naar haar uit. ‘Probeer eens of je kan opstaan. Waar woon je?’
Ze wees.
De man keek om zich heen. ‘Verderop is een boerderij, laten we daarheen lopen en je ouders bellen.’
Ze liepen een zandpad af dat eindigde bij een silo, links ervan lag de boerderij.
‘Ik moet mijn plannen voor vandaag aanpassen.’ Hij zei het met een grijns. ‘Ik heb een weddenschap met vrienden om honderdveertig kilometer met die ene arm te fietsen. Vroeger draaide ik daar mijn hand niet voor om – sorry voor de beeldspraak. Ik ben hem bij een ongeluk kwijtgeraakt.’
‘Is dat niet zwaar, honderdveertig kilometer?’
‘Niet als je op tijd vertrekt. Ik zat vanochtend om half zeven op de fiets, het wordt krap.’
Toen ze het erf opliepen, keken er twee mannen in hun richting.
‘Mijn vrouw is binnen,’ zei de oudste en hij wees, ‘en pleisters heeft ze ook.’
De boerin zette haar voorzichtig op een stoel en reikte een telefoontoestel aan.
Ze kreeg moeder aan de lijn, die uitlegde dat vader er niet was.
‘Je begrijpt het niet, het gaat juist om mij. Ik ben gevallen, jij kan me toch komen ophalen?’
Een kwartier later draaide de auto het erf op.
‘Mijn hemel, had ik het niet gezegd?’ Ze bleef in de deuropening staan, als altijd in haar onsportieve rok.
‘Wat?’
‘Dit, die dunne bandjes.’
De Gazelle-man haalde zijn schouders op. ‘Die steen had niemand kunnen ontwijken, hij lag midden op het pad. Bad luck.’
‘Ik had dit al voorzien.’
‘Mevrouw heeft een voorspellende blik,’ zei de boerin droogjes.
Vervolgens kwam de weddenschap ter sprake.
‘Dan ligt u dus achter op uw schema.’ Het klonk begripvol.
‘Dat klopt, ik zal stevig moeten doorfietsen.’
Er viel een stilte. Iedereen stond, alleen Ellen zat op die stoel. De boerin hield beide handen om de leuning geklemd, Ellen kon haar horen ademen.
‘Gaat u het halen?’ vroeg moeder. Ongemerkt was de aandacht voor de oorzaak van hun samenzijn verschoven naar de weddenschap. ‘Ik neem aan dat zo’n racefiets in een auto past?’
‘Je kan de wielen eruit wippen, dan past het frame erin.’
‘En de wielen?’
‘Die leg je er bovenop.’
‘Juist.’ Moeder hield haar handen op haar zij, waardoor haar rok nog wat aanspande bij haar buik. ‘Ik heb een voorstel. We laden eerst uw fiets in en ik zet u met de auto een half uur verderop af. Ik zal flink doorrijden, dan hebt u uw achterstand vanzelf ingelopen. Daarna rijd ik terug en haal mijn dochter op.’
‘Dat is vals spelen, heus mevrouw.’ Er stond opgedroogd zweet op zijn voorhoofd en vermoeidheid in zijn ogen.
‘Dat is niet vals spelen, het is overmacht, en u hoeft het uw vrienden niet te vertellen.’
Er verscheen iets van twijfel op het gezicht van de Gazelle-man. Een half uurtje rijden, om een achterstand in te lopen waar je niets aan kon doen, zou Ellen zelf zijn gezwicht? Ze kon wel denken van niet, zeker weten deed ze het evenmin.
‘Vooruit, laat me u in elk geval dat plezier doen.’
‘Dat is het nu juist niet.’
Moeder deed het erom. Dat was geen hulpvaardigheid, het was het ondergraven van de man zijn moreel, van zijn moed.
‘Heus mevrouw.’ Maar hij klonk al lang niet meer zo zeker en keek in de richting van de boerin, die haar schouders ophaalde. In de kamer beslisten drie vrouwen over zijn lot. Ellen had niet de moed om moeder tegen te spreken en het voor de man op te nemen.
Toen ze door het raam haar eerste fietsmaatje zijn Gazelle in moeders auto zag laden, vond ze dat de meest onsportieve gebeurtenis die ze kon bedenken en schaamde zich tot in haar ziel voor haar moeder. Hij zou dadelijk alles aan zijn vrienden opbiechten en de weddenschap verliezen.
Peter WJ Brouwer