De boomverzorgers
Kort verhaal
Zittend in de oksel van de boom haal ik diep adem. Beneden staat Willem de dingen te schreeuwen die ik al weet. Welke takken. Waar ik moet zagen. Hij rookt zijn shag, het touw losjes in zijn hand. Hij zal waarschijnlijk te laat zijn als ik mijn evenwicht verlies, maar dat maakt niet uit. Ik val niet. Zelf klimt hij al jaren niet meer. Daar is hij te zwaar voor. Hij heeft de tijd die is verstreken omgezet in kilo’s.
Mijn kettingzaag zit stevig in de heuphouder, ik moet hard trekken om hem eruit te krijgen.
‘Ja, Muis! Gaat u maar,’ roept hij.
Ik kijk naar de man die niet weet dat dit zijn laatste dag is. Als de honden er nog waren geweest, was het niet nodig geweest. De honden maakten alles dragelijk. Maar de honden zijn er niet meer.
Het apparaat slaat aan, de ronkende machine overstemt zijn geschreeuw. Muis. Mysz. Het is geen verkeerde naam. Ik ben grijs. En ik doe er ook niets tegen, laat de tijd in mijn haar kruipen. In mijn geboortedorp is dat normaal. Wij weten dat we dieren zijn, leven met de tijd mee, er niet tegenin. Een hond vecht ook niet met de tijd. Willem wast zich niet altijd meer, dat vind ik wat anders. Honden kennen geen schaamte en toch verzorgen ze zich, een hond zou zichzelf nooit verwaarlozen.
Ik snoei de dunnere takken als eerste weg. En dan is daar weer die drukkende pijn. Een terugkerende pijn achter mijn oren. Sinds Tola dood is. Elke keer als ik Willem zie, als ik bij hem in de buurt ben, dan is daar die pijn. Alsof een hand, met duim en wijsvinger, achter mijn oren steeds opnieuw hard begint te drukken.
De weken na het overlijden van Vasco werd Tola wat grimmig. Logisch. We hadden ze samen uit het asiel gehaald. Twaalf jaar hadden ze elkaar in evenwicht gehouden, hadden ze de ballast die ze met zich meedroegen bij de ander herkend en verzorgd.
Ik leg mijn wang tegen de stam. ‘Het is oké,’ zeg ik en draai me om, handel zonder te aarzelen. De bast van de dikke tak biedt weerstand, dan moet je kracht zetten, maar eenmaal door gaat het soepel. Willem staat niet op te letten, ik kijk recht op zijn kale kruin, hij speelt Candy Crush. De tak ploft een meter naast hem neer. Hij kijkt niet op.
De dag dat hij Tola liet inslapen, had hij dat niet aangekondigd. Toen ik wakker werd waren ze weg. Een uur later kwam hij terug, alleen.
Onze dagen zijn altijd hetzelfde. Aan het eind van de middag zijn we klaar met snoeien. Dan gaan we naar huis. Willem zit in zijn stoel bij het raam, eet de kielbasa, gołąbki of bigos. Grote happen slikt hij weg. Hij kijkt nooit naar me, hij kijkt langs me, zoals je langs je eigen arm kijkt. Alleen als er iets niet goed is, ziet hij me, trekt hij me aan mijn haren de keuken in, drukt mijn gezicht in een pan waarin iets is aangebrand. Hij zegt dat vrouwen uit mijn land daar tegen kunnen. Dat ie me daarom gehaald heeft.
Ik verlos de boom van de drie andere dode takken. Als ik klaar ben blijf ik boven. De ochtendnevel ligt nog op het open veld in het bos. Het hondenveld. Twee bordercollies en een witte herder, net Tola.
Het is het eerste wat ik ga doen. Een nieuwe hond. Of twee. Twee witte herders. Als ik m’n ogen sluit hoor ik hoe ze aan komen draven, voel ik ze tegen me aanspringen.
Met mijn vingertoppen raak ik de snoeiwond van de afgezaagde tak, ik voel wat vocht, maar het zal snel dichten. Soms moeten er takken weg om andere een kans te geven.
Ik kijk naar beneden. Willem staat nog steeds gebogen over zijn telefoon. Roze en oranje snoepjes spatten op zijn schermpje uiteen. Voorzichtig verplaats ik me en laat me zakken, tot vlak boven zijn hoofd.
Tyche Tjebbes