Burendienst
Kort verhaal
Sinds jaar en dag zorgen Ruud en Tine in de zomervakantie voor onze planten en de post. In ruil daarvoor nemen wij iets voor ze mee: een stuk lavendelzeep voor Tine, een fles wijn voor Ruud. Ze zeggen altijd dat het niet nodig is, wij zeggen dat we blij zijn met buren zoals zij.
Ook dit jaar ga ik bij hen langs voor de sleuteloverdracht. Ik zeg dat ik de planten allemaal bij elkaar in de woonkamer heb gezet en dat de gieter ernaast staat. Eén keer water per week is voldoende.
Ze knikken geroutineerd.
‘Gaan jullie nog een dagje weg?’ vraag ik voor de vorm. Ze zijn halverwege de zeventig en komen vrijwel nergens meer. Tine is slecht ter been.
Ruud knikt enthousiast. ‘Reo.’
Elk jaar weer dezelfde grap. Ik heb geen zin meer om er zogenaamd in te trappen en knik.
‘Rotterdam en omstreken,’ onthult Ruud teleurgesteld. Hij is daar geboren.
Tine schudt geërgerd haar hoofd. ‘Hou nou toch eens op met die flauwekul.’
Bij de voordeur bedank ik ze op voorhand voor de goede zorgen. Ze wensen me een fijne vakantie en zwaaien ons uit vanaf de kokosmat.
Op de laatste dag van onze vakantie kopen we op de markt van Bédoin een lilakleurige blok zeep met SAVON in verzonken letters en een fles Côtes du Ventoux met een kip op het etiket. Ruud heeft een ren met krielkippen.
Na een eindeloze rit waarmee we ons vakantiegevoel om zeep helpen, sta ik met de warm geworden cadeautjes voor hun voordeur.
Het duurt een hele tijd voordat er wordt opengedaan. Ik verwacht Tine met haar rollator, maar het is Ruud die opendoet.
‘Het spijt me,’ stamelt hij, ‘jullie planten hebben het niet gered. Tine is dood.’
Hij loopt de gang in, ik volg hem aangeslagen.
‘Ga zitten,’ zegt hij. Zelf blijft hij staan.
Een paar dagen na ons vertrek kreeg Tine een beroerte. Ze heeft nog twee dagen in het ziekenhuis gelegen. Ze is niet meer bij bewustzijn gekomen.
Ruud biedt opnieuw zijn excuses aan voor de planten. Ik sta op en leg een hand op zijn schouder.
De cadeautjes neem ik weer mee terug.
‘Laat het weten als ik iets kan doen,’ zeg ik.
Een maand later staat Ruud voor de deur, met een verzoek. Of ik voor zijn kippen kan zorgen. Hij gaat er twee weekjes tussenuit.
Ik knik begripvol. ‘Waarheen?’
‘Rio,’ zegt hij met een olijk gezicht.
Ik glimlach toegeeflijk, maar na een week wordt een ansichtkaart bezorgd. Christus de Verlosser vanuit de lucht gefotografeerd, met achterop in Ruuds hanenpoten: ‘Groeten uit Rio de Janeiro!’ en eronder, in een andere kleur inkt, alsof hij later dat besluit nam: ‘Ik blijf wat langer dan gepland. Hopelijk is dat voor jullie geen probleem?’
Nee, voor ons is dat geen probleem. Zonder planten hebben we tijd genoeg om voor de krielkippen te zorgen.
Gert-Jan van den Bemd