Boven de afgrond
F O T O Z A A K
Foto: familiearchief Diederik Gerlach
Kijken naar een foto is als het betreden van een spiegelpaleis waarin af en toe de echo weerklinkt van een lachende derde: de tijd. Pasen 1971. De foto nam ik met een Kodak Instamatic tijdens een bezoek aan mijn Duitse grootmoeder, die om gezondheidsredenen in Zwitserland verbleef. Zij en mijn vader waren toen de twee belangrijkste familieleden in mijn leven. Ik verbind de foto met het geheimzinnige en toch veilige gevoel van verwantschap dat zich in mij had genesteld en geen woorden nodig had. Natuurlijk, er was eenzijdigheid, er waren de woorden die een volwassene gebruikt om een kind of kleinkind te corrigeren, maar de woorden legden het ruimschoots af tegen het begrijpen. Geen latere vriendschap kwam meer bij dat diepe gevoel in de buurt.
De wat onscherpe foto (nadeel van een lichtgewicht cameraatje) is genomen in de Vorholzstraße in Unterseen, waar mijn grootmoeder een huurappartement bewoonde. Tijdens de logeerpartij ging ik iedere ochtend een balletje trappen met een aardige buurjongen. Ongetwijfeld sprak hij Schwytzerdütsch, waar ik mijn schoolduits voorzichtig tegenover zette. De bal moest het werk doen. Wat ik wel nog weet: de zuurstofrijke ochtendlucht. Nooit heb ik zo’n heerlijk geurende frisse lucht geroken als toen en daar.
Je hoeft geen botanicus te zijn om aan de hand van de gele struik links op de foto het voorjaar te kunnen determineren, maar zo te zien was het niet warm genoeg om zonder jas de deur uit te gaan.
De rotspartij op de achtergrond maakt deel uit van de Harder Kulm, een bergje van slechts 300 meter hoog (wel 1350 meter boven zeeniveau) dat boven op zijn kruin (Kulm) nog altijd een eetpaviljoen uit het fin de siècle draagt. De zogenaamde ‘Hausberg’ van Interlaken kijkt uit op de echte, hoge en schitterende omringende bergen en de twee laken Thuner See en Brienzer See aan weerszijden van de stad.
Over die rotspartij ben ik te weten gekomen dat de vroegere inwoners er een gezicht in zagen en daar een sage bij verzonnen, volgens welke het zou toebehoren aan het ‘Hardermännli’. In de zestiende eeuw bezat Interlaken een welvarend klooster, dat tevens als ziekenhuis fungeerde. Onder het hardvochtige bewind van een abt, die uit Rome naar Zwitserland was gezonden, trad geleidelijk moreel verval in. Het klooster werd een lustoord. Toen de abt op een dag over de rondingen van de Kulm wandelde, zag hij een aanbiddelijk meisje hout sprokkelen. Zij was een vrome vissersdochter uit het nabij gelegen Ringgenberg en heette Martha, net als mijn grootmoeder. Hij zette zijn zinnen op haar, waarna het meisje op de vlucht sloeg en de Fluh (afgrond) in sprong. De monnik veranderde in een rots en werd gedwongen voor eeuwig naar de plek te kijken waar het meisje de dood vond.
Elke tweede januari wordt het Hardermännli geëerd met een volksfeest, waarbij de lokale bevolking elkaar met opgeblazen varkensmagen, bevestigd aan een stok, om de oren slaat.