Ben de Recyclist
Ben de Recyclist, ongedateerde kaart, recto en verso.
Bernardus Grielens ontmoette ik op de fiets, in de regen bij een stoplicht in de Antwerpse Scheldestraat, halverwege de jaren negentig. Hij stopte links van mij en zijn gestalte maakte zo’n indruk dat ik naar het cameraatje in mijn zak greep en een foto van hem maakte. Dat trok zijn aandacht en hij wenkte mij om even aan de kant te gaan staan, onder een luifel aan het eind van de straat.
Hij foeterde mij niet uit zoals ik vreesde, maar wilde weten wat ik in hem zag. Mogelijk was het de bruine regencape met voorhang tot over het stuur die indruk had gemaakt. De cape leek gemaakt uit een vooroorlogse tent. Of was het de witte baard die uit de capuchon stak? Het was zijn hele verschijning. Daar stond iemand uit een andere tijd, een onaangepast mens. Uit een zak van zijn cape diepte hij een stapel zelfgemaakte ansichten op. Geplakt op een ondergrond die hij uit bananendozen sneed. Ik mocht er een paar uitkiezen.
Een week later bracht ik hem de foto in zijn appartement in de Volkstraat en ontmoette zijn vrouw, de Amsterdamse Rebecca van der Kar. Heel hartelijk was de ontvangst, al had ik gauw door dat ze beiden stonden te trappelen om aan het woord te komen. Rebecca legde het wat dat betreft af tegen Ben. Bij latere bezoeken stak zij soms dramatisch de armen in de lucht als ze niet aan het woord kwam.
Kennelijk was ik niet de eerste geweest die geïnspireerd werd door Bens opvallende verschijning. Vele jaren eerder liep hij tijdens een vakantie in Engeland op het strand met een grote linnen plunjezak op de schouder, zijn getatoeëerde arm eromheen geslagen. Een stenen pijpje in de mond, zeemanspet op het hoofd. Een man met een grote camera om de nek kwam op hem afgestapt met de vraag of hij een foto van hem mocht maken. Het werd ongevraagd een hele reeks.
Maanden later ontdekte de zoon van Ben dat er in de stad een reusachtig billboard hing met een foto van Ben op het strand. Op de plek van de plunjezak was een vat Guinness gemonteerd.
Er bleek ook een bierviltje van te bestaan. Ben had er nog een paar van liggen, meer had hij niet aan de fotosessie overgehouden.
Zijn atelier was het kleinste dat ik ooit bezocht, een kelderruimte waar je net met z’n tweeën in kon. Een degelijke werkbank voldeed. Van materialen die hij op straat vond en papier-maché maakte hij zijn objecten, die hij beschilderde met restjes verf. Vaudeville-achtige figuren maar ook dieren, bestaande en gefantaseerde. Er werd vaak een beschrijving van soort, aard en biotoop bij geleverd, onder aan de sokkel geschreven of op aanhangend etiket. Naast de objecten maakte hij veel werk op (gevonden) papier. Ben de Recyclist, was zijn kunstenaarsnaam.
Elke dag bracht de Recyclist een paar uur door in de prikkelende mufheid van zijn kelderhok, dat verlicht werd door een enkel peertje.
Op de binnenkant van zijn pols stond een nummer getatoeëerd. Hij vertelde niet rechtstreeks over zijn ervaringen in de oorlog, en sprak de naam van het concentratiekamp bij mijn weten nooit uit. Dat ik hem er niet expliciet naar gevraagd heb, komt me nu onbegrijpelijk voor. Zou hij het ene na het andere verhaal hebben opgedist om me niet de kans te geven verder te vragen? Was ik te bedeesd in die tijd?
Rebecca zat in Westerbork gevangen, verdere deportatie was haar bespaard gebleven. Na ontmanteling van het kamp waren de overgebleven gevangenen na een lange voettocht in de melkfabriek van Grijpskerk terechtgekomen waar ze enkele weken op zolder bivakkeerden. Die melkfabriek is me bijgebleven omdat mijn opa daar destijds machinist was en een bevriende kunstenaar (Boudewijn Wolthuis) er later zijn atelier had, met zolderverdieping.
Met het werk van Ben de Recyclist heb ik één tentoonstelling georganiseerd, in kunstruimte Pofferd-de Nul die ik met Egbert Aerts runde op het Eilandje in Antwerpen. Een toepasselijke locatie voor hem omdat hij lang dokwerker was en dagelijks via het Eilandje de haven bereikte. Ik herinner me verhalen van zijn cafébelevenissen op het Eilandje.
Hij hoopte dat ik zijn creatieve nalatenschap zou beheren middels een stichting of anderszins. Ik vind het al lastig om mijn eigen werk te beheren en was duidelijk niet de aangewezen persoon voor dit project.
Nieuwe wendingen in mijn leven maakten dat de wekelijkse bezoekjes aan Ben en Rebecca erbij inschoten. Hij raakte langzamerhand teleurgesteld in onze vriendschap. Mogelijk was hij te trots om mij te bellen, ik zou zeker langsgekomen zijn als hij me aan mijn nalatigheid herinnerd had.
Bij de broodafdeling van de Delhaize kwam ik hem nog eens tegen. Ben had een obsessie voor oud brood, dat hij her en der probeerde te bemachtigen. Op een bankje in die supermarkt hebben we een tijdje zitten praten, maar de vroegere vertrouwelijkheid was weg.
Een andere keer, na een ontmoeting op straat, liep ik met hem mee. Het terrain vague achter de plek waar ooit het Antwerpse Zuidstation stond, bleek voor hem vertrouwd gebied. We kwamen langs een berg steentjes waarop hij bij elke wandeling, naar joods ritueel, een steentje achterliet.
De laatste keer dat ik hem zag, was in het Museum Dr. Guislain. Hij droeg een chique jas en de flamboyante hoed gaf aan dat hij geen doorsnee heer was. Hij had een object in zijn handen dat hij aan het museum kwam schenken. Een sculptuur van een manfiguur met cilinderhoed en bovenmaatse schoenen.
Omdat ik geen zorg kon dragen voor zijn werk deed hij het zelf maar, zo leek het.
Ben is enkele jaren daarna gestorven. Tien, vijftien jaar geleden? Tot mijn frustratie kom ik niet achter exacte gegevens. Op internet is niks over hem te vinden, en ook zijn familie bereikte ik niet.
Een paar jaar geleden ging ik op bezoek bij Geran Knol, een jonge kunstenaar die in mijn laatste appartement in Antwerpen woonde, op het hoogste punt van de Lemméstraat. In de kelder lag nog wat oud werk van mij dat ik kwam uitzoeken. Na de mij vertrouwde acht trappen te hebben beklommen sprongen mij direct twee werken van Ben in het oog. Geran vertelde dat hij ze op een rommelmarkt in het Stadspark had gekocht van Bens vroegere buurvrouw.
Zo kwam de geest van good old Ben mij begroeten op mijn oude stek.
Enkele weken geleden fietste ik naar Museum Dr. Guislain. Een spontane actie om te kijken of de man met de cilinderhoed er te vinden was. Ik had geluk een vrouw te treffen die in het depot op zolder bezig was en zich in haar bezigheden liet storen om me van dienst te zijn. Tot mijn vreugde bleek er meer dan één werk van hem te vinden. Ze haalde behalve de hoedman nog enkele objecten tevoorschijn en ik mocht ze ter plekke fotograferen. De foto’s van het tweedimensionale werk, waarvan er een hele reeks was, heeft ze me intussen gestuurd.
Hopelijk komt het werk nu ook eens te zien in het museum zelf.
Roeland Zijlstra