Jazzy en Jack
Kort verhaal
De radio stond op de lokale jazz- en soulzender afgestemd. Zachtjes zong ik mee: Smooth Operator. De cafetaria waar ik werkte liep vol. Wegwerkers schoven aan bij de bar. De zolen van hun schoenen plakten van het asfalt.
De regelmaat van de dag: de muziek, de mannen, de verhalen, ik moest er steeds om lachen. Hoe een vrachtwagen op het laatst pas uitweek, hoe een bendelid ze beschoot, hoe ze bijna het loodje hadden gelegd. Het had iets triomfantelijks. Alsof ze Marvelhelden waren.
Ik tapte biertjes, schonk soms een Southern Comfort en schoof bestellingen over de counter. Ik deed mijn werk.
De arbeiders volgden mijn ritmische bewegingen achter de toog, ze waren stil als ik zong. Dat moest het zijn; ik vond mezelf geen schoonheid met mijn cacaokleurige kroeshaar. Ze noemden me Jazzy, al stond er Jasmine op mijn naamkaart.
Aan de schrotenwand achter de bar hing een kalender. Wendy Syphurs van de Dolphins Cheerleaders stond al een paar maanden in de vettige walmen van frituurvet en nicotine te lonken naar mannen waar ze in het echt met een grote boog omheen zou lopen. Haar kuiten gestoken in witte laarsjes, daarboven atletische dijbenen. Een minuscuul rokje en een bikinitopje.
Ik droeg kanariegele bedrijfskleding: een rok net boven de knie en een gilet. Een witte blouse eronder was verplicht, daar moest ik zelf voor zorgen. Kleuren vloekend bij mijn haar. Het maakte me flets. Er was veel geel in Florida, en er waren veel broeierige, eenvormige dagen. De maanden die hier ongemerkt in elkaar overvloeiden, geen noodzaak om Wendy om te slaan.
De trompettist was een contrapunt tussen de werklui die langs de wegen werkten. Die naar gesmolten teer roken, die dat uit hun poriën leken te ademen.
De muzikant had een lichte zeepgeur en rookte niet. ‘Ik heb mijn lucht nodig voor het blazen.’ Hij was geen rauwdouwer, delicaat, een mooie Mexicaanse jongen. Ik zag hem een keer bij Target; hij liet boodschappen van klanten in bruine zakken glijden en droeg ze naar hun auto’s. Hij at iedere vrijdag in de cafetaria, voordat hij ging spelen op het open podium om de hoek. Mijn weg naar huis komt daar langs, ik ving de klanken op. Het oefenen van stemmen, het stemmen van een gitaar, het riedelen op een saxofoon of een ratjetoe van instrumenten.
De arbeiders schoven van hun krukken, zeiden gedag. ‘Hopen dat de kinderen al in bed liggen.’ Ze verlieten het parkeerterrein in hun stoffige pick-ups.
De muzikant en ik kletsten over muziek en over het leven. Ik keek uit naar onze wekelijkse woordenwisseling. Hij vertelde me over zijn jeugd en veel over zijn moeder. Haar eten aan de straatkraam in Oaxaca evenaarde ieder sterrenrestaurant. ‘Ze schreven erover in het culinaire magazine Bouillon,’ zei hij trots. Liefde voor koken en passie voor jazz waren hem met de paplepel ingegoten.
De trompettist luisterde ook als ik zong. ‘Je doet niet onder voor een solerende trompet of saxofoon met jouw vibrato. En je stem navigeert net zo makkelijk door een treurige ballad als door een uptempo nummer.’
Ik wist dat hij eerlijk was en voelde me gevleid door de woorden van Jack.
Ik zing. Blaas jij je tonen, sexy Jack, dacht ik. Maar geen zeepbellen vol illusies die uiteenspatten. Daar ben ik geweest, dat heb ik al ondervonden, dat trek ik niet nog een keer.
Hij bestelde een rosbiefsandwich, de daghap die ik in krijtletters op het bord naast Wendy Syphurs had geschreven.
‘Er worden ook wedstrijden gehouden in de club,’ vertelde Jack, zijn trompetkoffer stevig tussen zijn knieën geklemd. Dat ‘club’ liet het chiquer klinken dan het daadwerkelijk was.
Ik tapte een gratis biertje.
‘Daar komen talentenjagers op af. Ook volgende week vrijdag. Ga mee?’ vroeg hij. ‘Ik kan je steun gebruiken. En ik wil dat ze je stem horen, ik heb een plaatsje in de line-up voor je geregeld.’
De week duurde lang. Ik dacht veel aan de muzikant. Sexy, sexy Jack. Sexy, sexy Jack. Don’t break this heart of mine. Just remember it may not heal this time, zong ik op weg naar huis, en ik draaide het raampje naar beneden. Mijn boodschap vertrok de subtropische avond in. Ik wilde niet een moeder worden die de kinderen in bed zou moeten krijgen voordat haar echtgenoot thuiskwam. Ik wilde begeerte, lust en liefde en iets bijzonders dat me bond. Ik dacht aan mijn moeder thuis. Zou ze uit bed zijn gekomen vandaag?
Zes dagen van de week om klokslag acht uur knoopte ik mijn schort los, hing het aan het haakje in de keuken, waar de kok voor mij twee sissende burgers van de grill haalde, in vetvrijpapier rolde en frites in een zak deed. ‘Extra veel,’ zei hij iedere keer.
Ik stapte in de oude Camaro.
Mijn moeder en ik woonden samen in een studio. Voor haar was dat voldoende; voor mijn geboorte was ze jaren dakloos geweest. Het interieur van de kamer was sober en somber als ons bestaan. Een keukenblok, het fineer opbollend van het vocht. Eén gaspit die niet werkte. Een bedbank die altijd uitstond en een uitklapbed dat nooit ingeklapt werd. Mijn moeder lag erop voor de tv, alles was te zwaar voor haar, ze kwam bijna niet meer overeind. Ze verzamelde lege bierblikjes om zich heen. Pure ellende. Pure ballast.
We aten de hamburgers en de frites. Daarna rommelde ik wat rond en ruimde ik wat op. We keken naar de Soultrain. Ik zong mee. Een enkele keer deed moeder mee; ze had een stem waar je opera’s uit kon knijpen. Dat had ze graag gewild, operazangeres worden.
Ik had soul, vond ze. Mijn vader had me met een cadeautje achtergelaten. Ik kende hem niet; hij stierf in een oorlog of in een steeg. Waarschijnlijk het laatste. Het maakt niet uit, ik heb zijn stem… zijn cadeautje.
Moeder zei: ‘Pak je kans. Laat mij maar, ik lig hier goed.’
Tracy wilde wel wat meer uren draaien. Ik nam die dag een paar uur eerder vrij, stoof naar Walmart, kocht zwarte haarverf en jatte een rode lipstick. In de badkamer, waar ik mijn kont niet kon keren, ging ik aan de slag. Als laatste deed ik de lipstick op, smeerde er een beetje van lichtjes op mijn wangen, plukte daarna mijn strakke, zwarte jurkje van de bodem van de enige kast, sloeg het uit en trok het aan.
‘That’s my girl,’ lachte Moeder toen ik een rondje voor haar draaide. Ik zag het spleetje tussen haar tanden, het enige uiterlijke kenmerk van haar dat ze mij had gegeven en ik had geen idee of ik er blij mee was.
Ik gaf haar een knuffel. ‘Wish me luck.’
Ze worstelde zich los. ‘Succes, en neem op de terugweg een paar sixpacks mee van de avondwinkel,’ riep ze me na.
Ik sloeg de deur dicht en haastte me naar de Camaro.
De trompettist wachtte naast de ingang. Hij droeg een pak van glanzende stof met doffe plekken op de knieën, te lange mouwen en te lange broekspijpen. Ik vond hem prachtig!
Toen hij me herkende, wat heel even duurde, zag ik een jongensachtige verrukking. Hij pakte mijn hand – Yes! Huid tegen huid – en trok me het zaaltje in.
Hij blies de tonen uit zijn trompet. Wonderschoon.
Ik zong Unforgettable.
‘That’s what it is,’ zeiden de talentenjagers, en ze nodigden ons uit voor een optreden in the Big Easy.
‘Dig this! Op naar New Orleans, op naar de Jambalaya,’ zei de trompettist. ‘Ik zal je laten proeven aan alles wat het leven te bieden heeft,’ vervolgde hij dubbelzinnig.
Tot het einde van de maand werkte ik in de cafetaria. Ik bewaarde mijn fooien voor diesel, hing mijn schort aan de wilgen, zwaaide naar Tracy en naar Wendy en keek niet meer om. Met een knoop in mijn maag van onzekerheid vertrok ik.
De trompettist nam me weer bij de hand.
‘Mijn moeder … wat als ze het niet alleen redt?’
‘Dat heeft Ella vast ook gedacht.’
‘En mijn auto… als die het maar redt tot New Orleans?’
‘Miss Jazzy, alles komt goed,’ zei Jack. ‘Ik ben van Mexico hierheen gekomen met alleen een trompet en het weinige geld dat ik spaarde van mijn stokersloon. Die roestbak redt het wel, en anders gaan we liften.’
Erica van Dooren